Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Ontleedkunde

betekenis & definitie

Ontleedkunde - (anatomie, van ’t Grieksch „anatemnein” afkomstig), leer omtrent den bouw en de structuur der levende lichamen. Bestudeert men den bouw der elementen, waaruit de levende lichamen zijn opgebouwd, dan spreekt men van algemeene ontleedkunde ; alle andere ontleedkunde is specieel. De specieele ontleedkunde omvat de anatomie der planten (phytotomie) en der dieren (zoötomie). Een onderdeel der zoötomie is de ontleedkunde van den mensch, de anthropotomie.

In den regel verstaat men onder ontleedkunde, menschelijke ontleedkunde. — Niet alleen dat, wat met het bloote oog zichtbaar is, behoort tot het gebied der ontleedkunde. Vele organismen zijn zelfs voor het bloote oog geheel onzichtbaar; die in hun bouw te bestudeeren is slechts met de hulp van vergrootende instrumenten, met name het mikroskoop, mogelijk. Hierdoor wordt de anatomie verdeeld in makroskopische en mikroskopische anatomie. Is het doel der mikroskopische anatomie de elementen, waaruit een weefsel is opgebouwd, te leeren kennen, dan spreekt men van weefselleer of histologie. — Bestudeert men den bouw van dezelfde weefsels of organen bij verschillende dieren en bij den mensch, waardoor men tot dieper inzicht in dien bouw en zijn oorzaken kan geraken, dan spreekt men van vergelijkende anatomie. Beperkt zich de vergelijkende anatomie tot de verschillende menschenrassen, dan wordt dit als rassenanatomie aangeduid. — Gewoonlijk wordt onder ontleedkunde verstaan de ontleedkunde van den volwassen mensch. Tusschen het begin van ’t leven en ’t bereiken van den volwassen toestand heeft de mensch (en ’t dier) echter een groot aantal omvormingen ondergaan. De leer dezer omvormingen, die daarom een deel der anatomie is, heet ontwikkelingsgeschiedenis (ontogenie).

We bezitten dus menschelijke en vergelijkende ontogenie. — De ontleedkunde kunnen we in dien zin opvatten, dat we onderzoeken den bouw van elk orgaan afzonderlijk, b.v. van de hersenen, het oog, de lever, enz.; men spreekt dan van beschrijvende of systematische anatomie. Gaat men echter van het standpunt uit, dat moet worden nagegaan de ligging der verschillende organen ten opzichte van elkaar, dan wordt de anatomie een topografische. Aangezien de topografische anatomie, zooals van zelf spreekt, vooral voor de chirurgie van onschatbare waarde is, wordt ze ook wel chirurgische anatomie geheeten. — Niet alleen voor hen, die den inwendigen bouw bestudeeren, maar ook voor degenen, die slechts met de uitwendige vormen van het lichaam te maken hebben, is de ontleedkunde onmisbaar, aangezien de uitwendige vorm door inwendige structuren wordt bepaald. Het onderdeel der ontleedkunde, dat wordt bestudeerd met ’t oog op uitwendige vormen, voornamelijk voor degenen, die deze vormen hebben uit te beelden, beeldhouwers, schilders, enz. is bekend als plastische anatomie. Legt men bij het ontleden den nadruk op de physische kenmerken der organen, hun volume, gewichtsverhouding enz. dan kan men van physische anatomie spreken. — De beschrijvende of systematische anatomie wordt, naar de organen, in zes hoofdstukken verdeeld: — 1) osteologie, leer der beenderen; — 2) arthrologie, leer der gewrichten; — 3) syndesmologie, leer der bandverbindingen ; — 4) splanchnologie, leer der ingewanden (borst en buikingewanden, geslachtsorganen); — 5) angiologie, leer van het hart en bloedvaten; — 6) neurologie, leer van het zenuwstelsel en der zintuigen. — Datgene, wat tot hier van de anatomie is gezegd, heeft betrekking op de anatomie van het gezonde individu; ze wordt als normale anatomie onderscheiden in tegenstelling met de ontleedkunde, die heeft na te gaan welke veranderingen in de organen en weefsels hebben plaats gegrepen bij ziekelijke afwijkingen van het organisme, de pathologische anatomie, die uit den aard der zaak weer uit een makroskopische en een mikroskopische path. anatomie bestaat. Bij de path. anatomie is als grondslag de kennis der normale anatomie onontbeerlijk.