Boretius (Alfred), Duitsch rechtsgel. en historicus, geb. 1836, overl. 1900, studeerde te Halle, zich voornamel. toeleggende op Germanistische studiën, wat blijkt uit zijn met goud bekroond prijsvraag-antwoord over het Middeleeuwsche oorlogsrecht (1857); 1858 promoveerde hij op de onder den titel: De iure bellorum privatorum et legibus imperii romano-germanici omgewerkte prijsvraag; trad na referendaris-examen op als onderzoekingsrechter; volgde echter den raad van Merkel in een hem gedaan verzoek medewerker te worden van de Monumenta Germaniae historica, vooral ook omdat de jurid. praktijk hem minder aantrok. Als „Monumentist” werkte Boretius in 1860 met Merkel te Halle, in 1861 in Bonn met Bluhme samen, van 1862-1868 zelfstandig in Berlijn, afgebroken door wetenschappelijke reizen naar Parijs, Cambray en Londen. Reeds spoedig hield hij zich bezig met zijn hoofdwerk: het onderzoek van de Longobardische rechtsbronnen, waarvan hij de uitkomsten in het belangrijke Liber legis Longobardorum (4 deelen der Monumenta Germanicae historica) heeft neergelegd. Van 1864-1868 hield hij als priv.-doc. aan de Berlijnsche hoogesch. voorlezingen over het Duitsche recht; verbrak zijn verhouding tot de Monumenta en werd hoogleer. in het Duitsch en het publiekrecht te Zürich.
In 1871 vestigde hij zich te Berlijn, waar hij tegelijk hoogleer. aan de Universit. en medewerker aan de „Nationalzeitung” werd, wat hij ten slotte in 1872 als redacteur alleen bleef. In 1874 werd hij echter weer hoogleer. te Halle; in 1876 leider van de Monumenta Germaniae historica. In 1878 trad hij opnieuw in de politiek, was van 1878-1881 nation.-liberaal Rijksdaglid, van 1885-1886 lid van den Pruisischen Landdag. Van zijn geschriften moeten nog genoemd worden: Die Kapitularien im Longobardenreich (1864); Beiträge zur Kapitularienkritik (1874); in samenwerking met Krause Capitularia regum Franconum (Monumenta Germaniae (1883)). Door zijn weduwe is (1900) een „levensbeeld” in brieven uitgegeven.