Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Borg

betekenis & definitie

Borg, 1) (rechtsterm) degene, die zich borg stelt; zie BORGTOCHT;

— 2) (dogm.) aanduiding van Christus, als die bij God voor den zondaar borg staat en diens schuld door zijn lijden en sterven voldoet. Vgl. voldoening* en verzoening*. Vandaar „borgtochtelijk” lijden en sterven. In de H. S. wordt Christus 1 maal Borg genoemd: Hebr. 7:22, St. Vert. van het Gr. egguos, dat alleen beteekent getuige, waarborg d. i. van het nieuwe verbond, dat God door Chr. voor altijd met den mensch gesloten.