Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Halle

betekenis & definitie

Halle - aan de Saale, in de Pruis. prov. Saksen, in het Westen van de Leipziger bocht; 191.000 inw., grootendeels Prot., aan den rechteroever van de Saale, die ten Westen van de stad talrijke, met huizen of met bosch en grasvelden bedekte eilandjes bevat en wier oevers tusschen de voorsteden Cröllwitz en Giebichenstein mooie rotspartijen bezitten en met villa’s, tuinen, enz. bezet zijn. De oudste vestiging staat met de zoutbronnen in verband en moet in de laagte van de Saale gezocht worden, maar is op den tegenwoordigen plattegrond nauwelijks te bespeuren. De gordel van promenaden, die in het Noorden bij de Mauritsburcht begint, omsluit behalve die oudste kern ook nog het deel, waar de Duitschers zich kwamen vestigen en bovendien nog andere gedeelten, waardoor het stratennet in het binnenste der stad zoo onregelmatig is.

Naar het N. en Z. breiden zich vooral de voorsteden uit, die in het W. door de rivierlaagte, in het O. door spoorwegterrein sterk in haar ontwikkeling beperkt worden. De nieuwe bloei der stad blijkt zoowel uit de groote uitbreiding met mooie, nieuwe wijken, als uit de oudere stad, die er steeds meer grootsteedsch gaat uitzien. Van de oude gebouwen zijn de Mauritsburcht, het stadhuis en de Roode Toren merkwaardig. Aan den ouden tijd herinneren ook nog de Halloren door hun kleederdracht; zij komen voort uit het gilde der vroegere zoutzieders, die streng zich van de overige burgerij afscheidden en er zelfs niet mee huwden. H. heeft een beroemde universiteit en op onderwijsgebied verder de bekende Frankesche piëtistische stichtingen.

De tegenwoordige bloei van H. berust op de naburige bruinkoollagen en de daardoor te voorschijn geroepen industrie (bijv. landbouwwerktuigen, machinefabr. enz,). H. is zeer oud; de naam is Keltisch en wijst op het ontstaan als zoutziederij bij een zoutbron. In de Middeleeuwen bloeide H. door handel, behoorde tot de Hanze, maar werd door twisten in de stad zelf, met de Maagdenburger aartsbisschoppen, door naijver van Leipzig en den 30-jarigen oorlog in haar ontwikkeling gestoord. Daarna werd ze groot door haar inrichtingen van onderwijs, kwam na den Westfaalschen vrede aan Pruisen (1680) en geraakte vooral tot bloei, toen ze daardoor boven Leipzig begunstigd werd bij ’t aanleggen van spoorwegen.