Bleeken is de bewerking, waardoor een stof wordt ontkleurd, doordat de gekleurde verbindingen, die zij bevat en die niet door uitloogen of wasschen kunnen worden verwijderd, door chemische omzettingen in niet- of weinig-gekleurde verbindingen worden veranderd, of in enkele gevallen in uitwaschbare verbindingen worden omgezet. Behalve in het laatste geval berust b. op oxydatie of op reductie der kleurstoffen die door beide bewerkingen in weinig of niet gekleurde stoffen overgaan. Bij b. door reductie kan door de oxydeerende werking der luchtzuurstof de kleur weer terugkeeren wanneer, zooals meestal het geval is, de gevormde kleurlooze reductieproducten niet verwijderd kunnen worden. B. door oxydatie geschiedt met luchtzuurstof, of zuurstof afgevende stoffen, zooals zon waterstof-peroxyde, natriumperoxyde z.g. per-zouten vooral perboraten, chromaten, bichromaten, permanganaten, hypochlorieten en vochtig chloor.
Verder ook door nitrosylchloride. De meeste van deze oxydeerende bleekmiddelen werken veel sneller onder invloed van het licht,speciaal licht van kortegolflengte. Vandaar de bleekende werking van licht, dat rijk is aan violette en ultraviolette stralen zooals zonlicht of licht van kwikdamplampen. B. door reductie geschiedt vooral door zwaveldioxyde (zwavelig zuur) en hydrosulfiet.
De keuze van een bleekmiddel wordt bepaald eenerzijds door de natuur van de te verwijderen gekleurde verbindingen, anderzijds door die van het te bleeken materiaal. Dit laatste immers mag zoo weinig mogelijk van zijn goede eigenschappen verliezen. Een gedeeltelijke inwerking is echter vooral bij hetoxydeerende bleekmiddelen zelden geheel te vermijden, doch men weet door het kiezen van passende werkwijzen, concentratie en temperatuur der baden, bleeken in verschillende trappen en met verschillende middelen meestal een bevredigend resultaat te bereiken. Als stoffen, die technisch worden gebleekt, moeten worden genoemd cellulose van verschillende herkomst als katoen, linnen, hennep, jute, de verschillende voor papier-fabricage dienende cellulosesoorten, voornamelijk uit hout. Verder zijde, wol, haren en veeren, sponzen en ivoor, eindelijk oliën, was en meel. Katoen en linnen werden tot voor ruim een eeuw uitsluitend door de weidebleek gebleekt. Deze bestaat hierin, dat het goed afwisselend een paar dagen vochtig aan de zon werd blootgesteld en met verdunde potasch werd uitgekookt. Ten slotte werd het een paar weken in zure melk gelegd.
De bewerking duurde voor linnen ongeveer 6 maanden, voor katoen 1½ a 3 maanden. De werking berust waarschijnlijk op de intermediaire vorming van ozon of waterstofperoxyde uit de zuurstof van de lucht. Tegenwoordig gebruikt men vrijwel uitsluitend de chloorbleek, die door Berthollet na 1784 eerst met gasvormig chloor, doch wegens de daaraan verbonden bezwaren spoedig met de uit chloor verkregen hypochlorieten* werd uitgevoerd. Het oorspronkelijk gebruikte kaliumhypochloriet is na het algemeen worden van de bleekpoederbereiding door chloorkalk vervangen om nu weer langzaam voor het natriumhypochloriet de plaats te ruimen. — Om de werking der bleekmiddelen gelijkmatig te doen plaats hebben en een verzwakking van het weefsel door plaatselijk te sterke inwerking te vermijden, moet het van zetmeel, was en harsachtige stoffen zorgvuldig worden bevrijd. Daartoe wordt het katoen eerst gezengd, dan in aangezuurd water of een diastafooroplossing aan een gisting onderworpen en eindelijk met een base meestal onder druk gekookt. Nu volgt het bleeken in een oplossing van 1½ , a 1° Beaumé (2 a 4 % werkzaam chloor per L.) waarin het goed een nacht blijft liggen. Na een intensieve spoeling moet de laatste rest van het hypochloriet, die door wasschen niet te verwijderen is, chemisch worden vernietigd. Dit geschiedt door nabehandeling met een zuur en een base of wel natriumthiosulfaat, tegenwoordig ook natriumbisulfiet.
De linnenbleek is moeilijker, daar de vezel gemakkelijker, de gekleurde bestanddeelen moeilijker worden aangetast. Men werkt daarom met meer verdunde oplossingen en herhaalt de bewerking vaak tot 4 maal toe. Toch is het gewichtsverlies nog 20 a 25, terwijl het bij katoen ± 5 % bedraagt. Na het bleeken wordt gewoonlijk geblauwd om de flauw gele tint, die overblijft, te bedikken en ten slotte geapprêteerd. Het bleeken van andere cellulose-vezelstoffen geschiedt op analoge wijze.
Bij ramee of chinagras, dat daardoor een fraai witte kleur, glans en weekheid krijgt, gaat het zeer gemakkelijk, bij jute en hennep eischt de bewerking groote voorzichtigheid. Voor het bleeken van gebruikt katoen en linnen vindt in de wasscherijen zelf bereid natriumhypochloriet steeds meer toepassing; daarnaast worden vooral in speciale waschmiddelen voor huishoudelijk gebruik in kleine hoeveelheid natriumperoxyde en perzouten, speciaal natriumperboraal gebruikt. Papierstof bleekt men meest, voorzoover de bereiding reeds niet de kleurstof heeft verwijderd, met chloorkalk, die in den bleek-hollander door de papierpap wordt gemengd. Stroo, vooral voor de hoedenindustrie, wordt met zwaveldioxyde of waterstofperoxyde gebleekt.
Het b. van dierlijke vezels, als wol en zijde, kan niet in alkalische oplossingen of door de chloorbleek geschieden, daar dit de vezel geheel vernietigt. Wol wordt als losse wol gesponnen of geweven, doch steeds na het wolwasschen gebleekt. Na door zwakke zeep of loogoplossing van omhullend vet te zijn bevrijd, geschiedt de bleeking met zwaveldioxyde in zwavelkamers, ruimten, waarin de natte wol wordt blootgesteld aan de dampen die door de totale verbranding van een hoeveelheid ingebrachte zwavel (6 a 8 % van de wol) ontstaan. Bij onvoldoenden luchttoevoer, waar de zwavel niet geheel kan verbranden, ontstaan op het goed zwavelvlekken. De bewerking, die 6 a 8 uur duurt, moet meestal 2 a 3 maal worden herhaald. De door de bewerking hard geworden wol wordt door behandeling met zeep zacht gemaakt en de zwak gele tint, die daarbij optreedt, door korte nazwaveling verwijderd. Op den duur komt onder inwerking van licht en lucht de gele kleur terug. Hetzelfde is het geval bij b. met natriumbisulfiet, dat vooral in het klein in ververijen wordt toegepast en met natriumhydrosulfiet, dat bijzonder goede resultaten geeft, maar nog te duur is voor algemeene toepassing.
Een blijvende bleeking wordt verkregen door b. met waterstof peroxyde, dat meest ter plaatse uit barium-peroxyde en zwavelzuur wordt bereid. Ook per-sulfaten, carbonaten of boraten. Zijde wordt na door degommeeren met zeep van de „bast” ontdaan te zijn, op analoge wijze als wol gebleekt met zwaveldioxyde of waterstofperoxyde, liefst in ammoniakale oplossing. Ook kaliumpermanganaat vindt toepassing, waarbij het gevormde mangaanperoxyde door bisulfiet of waterstofperoxyde en vervolgens zwavelzuur wordt verwijderd. De eigenaardige, knetterende, zijdeachtige greep wordt steeds door nabehandeling met zuur verkregen. Haar wordt met waterstofperoxyde blond gebleekt; ook voor veeren dient hetzelfde bleekmiddel. Sponzen worden met verdund zoutzuur en natriumthiosulfaat gebleekt, waarbij zwaveligzuur wordt ontwikkeld. Ivoor eveneens met zwaveligzuur.
Het bleeken van was is overoud, en geschiedde vroeger door het zonlicht en de lucht, waarbij de massa natuurlijk telkens moest omgesmolten worden. Thans past men chemicaliën toe, o.a. waterstofperoxyde, ook chroomzuur.
Oliën en vetten worden gebleekt ter zuivering, zoodat het ontkleuren dikwijls met de andere bewerkingen, als reinigen, klaren, reukeloos maken, samengaat. Men werkt met zuren, alkaliën, aluminium-oxyde, superoxyden, hydrosulfieten, waarbij de laatste twee direct bleeken; aluminium-oxyde absorbeert kleurende bijgemengde stoffen. Ook bleekaarde vindt toepassing. Meel bleekt men met chemicaliën als stikstoftetroxyde, zwaveligzuurgas, chloor, nitrosylchloride, peroxyden of door de inwerking van licht. In den regel wordt het daarbij van een hoogte gestort tegen den stroom van het gas in, waarvan veelal sporen voldoende zijn.
Met het b. gaat dikwijls steriliseeren en z. g. oud-maken gepaard. Electrisch b. komt voor in de textiel-industrie en in de papierfabricage. Hierbij wordt de bleekende oplossing door electrolytische ontleding van chlorideoplossingen verkregen, wat overigens een der meest bekende methoden is voor de bereiding van hypochlorieten. Deze werkwijze komt dus feitelijk op het gewone b. neer.