Blaas-instrumenten, in het algem. die muziekinstrumenten, waarin het toonvoortbrengend element een trillende luchtzuil is. Die luchtzuil is — in den regel — besloten in eene houten of metalen buis. De trilling van de lucht kan op tweeërlei manieren worden veroorzaakt: 1) door eenvoudig aanblazen van een, in het instrum. aangebrachte opening; 2) door het in trilling brengen van eene plaat van riet of dun metaal, die zijne trillingen weer op de in het instrum. aanwezige lucht overbrengt. Tot de eerste soort behooren de Fluiten; tot de tweede de Clarinet, de Bassethoorn en de Saxophone, die met een enkelvoudig riet worden aangeblazen, en de Hobo, de Fagot en de Sarrusophone, die van een dubbel riet zijn voorzien.
De koperen b. worden alle aangeblazen met een — meestal kegelvormig — mondstuk; al naar gelang de druk aan de lippen sterker is, kan een grooter toonhoogte worden bereikt. Dit stelsel was echter zeer onvolmaakt; men kon slechts een beperkt en vaak onderbroken toongebied op die natuurinstrumenten beheerschen. Hierin werd verbetering gebracht door de uitvinding van de ventielen en de cylinders. De houten blaasinstrum., waarop de tonen van verschillende hoogte werden teweeggebracht, door het met de vingers bedekken van in het instr. aangebrachte gaten, ondergingen eene dergelijke verbetering, toen zij voorzien werden van kleppen en ringen. De geschiedenis v. d. b. reikt tot in de grijze oudheid; zij is, in haren aanvang, vaag en doorweven met sprookjes en sagen. Maar in die verhalen ligt ongetwijfeld een kiem van waarheid.
Dat de natuurmensch op de gedachte kwam, een fluitje te snijden uit het holle riet, waaraan de wind zachte tonen ontlokte; dat men den stier- of ramshoorn, waarop men door blazen, dreunende geluiden kon voortbrengen, namaakte uit het zooveel beter schallende metaal, dat alles is volstrekt aannemelijk. Hoe de b. instr. zich tot hunne tegenwoordige volmaaktheid hebben ontwikkeld, leze men na in de desbetreffende artikelen. Litteratuur: E. M. Teuchers u. Walth. Haupt, Musikinstrumentenkunde, i. Wort u. Bild; Herm. Eichborn, Die Trompete in alter und neuer Zeit.