Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Bekeering

betekenis & definitie

Bekeering - in het algemeen de grootste van alle zedeijke gebeurtenissen, een zedelijke verandering ten goede, die zich in alle tijden en godsdiensten, soms plotseling, soms geleidelijk, hetzij als van tijdelijken of van duurzamen aard, voordoet. In bij zonderen zin is het de religieus-zedelijke verandering, die in de H. S. en door de Kerk als voor ieder mensch noodig wordt voorgesteld. In het O. T. spreken de profeten van: zich bekeeren d.i. wederkeeren n.l. tot God (Jes. 10 : 21 Jer. 4 : 1). In het N. T. wordt deze prediking door Johannes den Dooper vernieuwd (Mark. 1 : 4), door Jezus en zijn apostelen bevestigd (Mark. 1 : 16 Hand. 20 : 21).

Het N. T. kent twee Grieksche woorden: metanoia, d.i. verandering van geest: gezindheid (Mark. 1:15) en epistrophe: veran dering van leven (Hand. 16 : 3). Bij bekeering aan beide gedacht: in-en uit-wendig. Het karakteristiek Christelijke der bekeering is, dat zij een religieus ethisch karakter draagt en een bepaald nieuw leven acht te beginnen. In zooverre is zij boven-natuurlijk, vrucht van wedergeboorte, onder inwerking van Gods Geest. In de R. C. Kerk wordt de b. vastgelegd in de leer van boete* en biecht*, die bestaat uit 3 deelen: berouw, eig. verbreking (contritio) althans vrees, eig. kneuzing (attritio) van het hart, belijdenis van den mond, voldoening van het werk Hier is de b. aan een regelmatig kerkelijk gebruik en be paalden tijd en vorm gebonden. Bij de Protest, valt de nadruk op den grooten ommekeer, die de verhouding tusschen God en mensch wijzigt en individueel plaats vindt. Hierbij kan de b. worden opgevat èf als het geheele proces van verandering, dat de verschillende momenten: wedergeboorte, ge loof, berouw, wedergeboorte omvat, óf als een moment, nl. die bewuste verandering van den mensch, waardoor hij den z.g. ouden mensch, het vleesch, afsterft en de z.g. nieuwe mensch, de geest, op staat. Bij b. kan daarbij óf aan de groote, eerste ver andering van levensrichting alleen, óf aan den voort durenden, levenslangen geestelijken weg worden gedacht. — In sommige kringen, die nadruk leggen op het persoonlijke, bewuste geestelijke leven wordt de b. specifiek opgevat als plotselinge, oogenblikke lijke ommekeer onder bepaalde indrukken van emotioneelen aard.

Piëtisme in Duitschl., Metho disme in Engeland en Amerika, Heilsleger, Revivals in Wales (Evan Roberts 1905). In kerkelijke kringen wordt meer plaats gelaten voor de verschillende wij zen, waarop de verandering in den mensch tot stand komt, naar karakter, omstandigheden, en ook dik wijls het sluimerende leven openbaar wordt en door werkt. — De nieuwe godsdienstpsychologie heeft de b. tot voorwerp van onderzoek gemaakt. W. James en Starbuck hebben tal van gegevens verzameld en opgemerkt, dat de typische gevallen van b. plaats hebben bij jonge menschen (14—17 jaar). Zij zoeken verband tusschen b. en puberteit, en zien de b. aan als de bewust- en actiefwording van wat onbe wust reeds sluimerde. Hierbij behoeft dus van boven natuurlijke, goddelijke invloeden geen sprake te zijn.

Zij achten zekere soorten van menschen vat baar voor zulk een b., andere niet. James’ onceborn en twice-born. — Groote, klassieke bekeeringen zijn die van Paulus,Augustinus, Pascal,Bunyan. — Soms tweede, volstrekte b. na de eerste, aanvankelijke b.v. Pascal. De b.wordt verschillend opgevat.In de m.e. was b. de overgang van het wereldsche tot het kloos terleven (convers of religieus). In sommige piëtisti sche kringen wordt een „bekeerde” vaak beschouwd als iemand, die zeker complex van typische geeste lijke ervaringen achter den rug heeft en tot zekere, ook door uitwendige kenmerken zich onderschei dende, categorie behoort, in onderscheiding van onbekeerden en heilbegeerigen. — Men onderscheide b. van omkeer in het algemeen, als een bepaald type van geestelijk proces, dat den geheelen mensch, en vooral zijn levensweg betreft. Hij is daarbij niet louter passief, zooals blijkt uit de mogelijkheid van den eisch: „Bekeer u.” E. D. Star buck, Psychology of Religion, 1899, 1901; F. M. Davenport, Primitive Traits in Religion Revivals, 1905; W. James, Varieties of Religion Experience, 1902.

< >