Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Arabische taal

betekenis & definitie

Arabische taal - Het Arabisch is de taal, die oorspronkelijk in Arabië gesproken werd en die door den koran en de prediking van den Islam wereldtaal geworden is. Zij behoort tot de familie der Semietische talen. Evenwel moet men niet meenen, dat oudtijds in geheel Arabië overal dezelfde taal gesproken werd. Hetgeen wij eigenlijk Arabisch noemen is oorspronkelijk de taal der Noordelijke Arabieren; in Z.W. Arabië werden afzonderlijke dialekten gesproken, met name in Jemen, het Sabeesch en te Sjihr en Mahra nog veel verder afwijkende dialekten, die eerst in den jongsten tijd wetenschappelijk onderzocht zijn.

Vg. Schriften der Südarabischen Expedition, uitgegeven door de Weener Akademie. De oudste documenten van het Arabisch in eigenlijken zin zijn enkele inscriptiën o.a. die van Nemãra (in het Overjordaansche) van 328 n. C., maar feitelijk is het eerst eene litterarische taal geworden na het ontstaan van den Islam en heeft het zich toen uitgebreid over Egypte en geheel Noordafrika, ja tot in Spanje, Sicilië en Malta, verder over geheel Syrië en de landen van den Euphraat en Tigris. Het heeft bovendien grooten invloed geoefend op de vorming van het NieuwPerzisch, het Turksch en het Maleisch, die alle het Arabische letterschrift gebruiken en tal van Arabische woorden hebben overgenomen. Intusschen heeft zich ook in het Arabisch een gaandeweg grooter wordend verschil tusschen de geschreven en de gesproken taal ontwikkeld, zoodat al is de schrijftaal tamelijk wel overal dezelfde gebleven, de spreektaal in de verschillende landen tot de formatie van sterk afwijkende dialekten heeft gevoerd, die men onder den naam Moder n-A r a b i s c h samenvat. Ook onderling wijken deze dialekten tamelijk sterk van elkaar af. De voornaamste Modern-Arabische dialekten zijn de volgende: het Egyptisch-Arabisch, het Maghrobijnsch-Arabisch in Tunis, Algiers en Marokko, het Maltesisch op Malta, het Syrisch-Arabisch, de Arabische dialekten in Arabië zelf en in de Euphraatlanden. Litteratuur:

1) Spraakkunsten en Woordenboeken voor de Arabische schrijftaal: Caspari, Grammatica arabica chrestomathia 1848 in de nieuwe bewerkingen van Muller (Duitsch) 5ste Aufl. 1887 en van Wright-de Goeje (Engelsch), Cambridge 1896— 1898; Petermann, Brevis linguae arab. gramm., litterat. chrestomathia c. gloss, in de nieuwere bewerking van (Duitsch) Socin-Brockelmann (7de ed. 1912); Freytag, Lexicon arabico-latinum 1830—1837; Dozy, Supplément aux dictionnaires arabes. Leiden 1881; Belot, Vocabulaire arabefrançais. Beyrouth 10de ed. 1911; Dez., Petit dictionnaire français-arabe Bey ;outh 1910.
2) Modern Arabisch: Spitta, Grammatik d. arab. Vulgärdialektes von Aegypten. Leipz. 1880; K. Vollers, Lehrbuch d. ägypto-arab. Umgangssprache mit Uebungen u. e. Glossar. Kairo 1890 (Engelsch van Burkitt, Cambridge 1895); M. Hartmann, Arab. Sprachführer 2 Aufl. Leipzig 1895 (ook voor Syrisch-Arabisch); H. Stumme, Grammatik d. tunisischen Arab. nebst Gloss. Leipz. 1896; Belkassemb.

Sedira, Cours pratique de langue arabe ; Beaussier, Dictionnaire pratique arabe-français etc. Alger. 1871; L. Bauer, Das palästinische Arabisch etc. 2 Aufl. Leipz. 1910; M. Löhr, Der vulgärarab. Dialekt von Jerusalem, Giessen 1905 ; Spoer and E. Nasrallah Haddad. Manual of Palestinean Arabic. Jerusalem 1909.