Alexandrijnsche bibliotheek - de grootste boekenverzameling der oudheid, aangelegd te Alexandrië in Egypte, dat door de eerste Ptolemaei tot het middelpunt van geleerdheid en letterkunde in de Oudheid is gemaakt. De oudste afdeeling dezer bibliotheek, die van het kwartier Brucheion, bevatte 90.000 werken, met de dubbelnummers 400.000 banden of rollen. Later werd een dergelijke verzameling (42.800 banden of rollen) aangelegd in Rhacotis en in den tempel van Serapis, die tijdens den Alexandrijnschen oorlog (48—47 v. C.) in brand geraakte, doch weer aangevuld werd door de Pergamenische bibliotheek, 200.000 banden groot, een geschenk van Cleopatra. In het begin der 3de eeuw hief keizer Caracalla het museum op, waaraan de bibliotheek verbonden was, en daarmede begon het verval van den boekenschat.
Zeer veel leed deze ook in den weldra uitbrekenden strijd van het Christendom tegen de Heidensche wetenschap. Door een misplaatsten ijver voor de zaak van den godsdienst liet de patriarch Theophilus den tempel van Serapis verwoesten en daarmede ging een groot gedeelte der boekerij verloren. Uit de geredde boeken werd een nieuwe bibliotheek gevormd, die tot de 7de eeuw bestaan heeft. Toen zou Amroe, veldheer van den Kalif Omar, het overige vernield hebben. Dit is evenwel met afdoende bewezen. In het Museum vonden de verdienstelijke mannen, die de handschriften rangschikten, verbeterden en volledig zochten te maken, kosteloos onderhoud en het was het middelpunt van alle geleerdheid en beschaving. In de burgertwisten onder Aurelianus werd ook dit Museum verwoest. Verzamelen en schiften van den bestaanden voorraad van letterkundige voortbrengselen,'evenals het streven om zich de noodige kundigheden te verschaffen ter verklaring dier werken is eene kenmerkende eigenschap van dien tijd.
Voor het verzamelen en rangschikken der bibliotheek zorgden vooral Alexander, Lycophron, Callimachus; onder hen, die aan afzonderlijke schrijvers hunne zorgen wijdden, verdienen voor Homerus vermelding: Zenodotus, Aristophanes van Byzantium en in ’t bijzonder Aristarchus. Uit dit streven, om de voortreffelijkste werken of schrijvers in hunne soort te rangschikken, ontstonden registers om voor het nageslacht tot richtsnoer te dienen. De canon der epische dichters (afkomstig van Aristophanes van Byzantium en Aristarchus) bevatte Homerus, Hesiodus, Panyasis, Antimachus en Pisander; die der iambische dichters Archilochus, Hipponax en Simonides van Amorgos; die der elegische dichters Callimachus, Philetas, Callinus, Mimnermus; die der lyrische Aleman, Alcaeus, Sappho, Stesichorus, Pindarus, Bacchylides, Ibycus, Anacreon, Simonides van Ceos; die der tragische Aeschylus, Sophocles, Euripides, Ion en Achaeus; die der comische Epicharmus, Cratinus, Eupolis, Aristophanes, Pherecrates, Plato (oude comedie), Antiphanes en Alexis (midden comedie), Menander, Philippides, Diphilus, Philemon, Apollodorus (nieuwe comedie). — Het proza vertegenwoordigden in de eerste plaats de geschiedschrijvers Herodotus, Thucydides, Xenophon, Theopompus, Ephorus, Anaximenes, Callisthenes en de redenaars Antiphon, Andocides, Lysias, Isocrates, Isaeus, Aeschines, Lycurgus, Demosthenes, Hyperides, Dinarchus. Verder vormde zich hier een eigen Alexandrijnsch dialect. Evenzoo streefden de dichters dezer school er naar om aan hunne werken den stempel der geleerdheid te geven: zuiverheid en afgemetenheid van vorm, gladde en afgeronde versbouw schenken slechts geringe vergoeding voor het gemis van natuurlijke voorstelling. Tot de belangrijkste dichters dezer school behoren Apollonius van Rhodus, Aratus, Callimachus, Nicander en Philetas.