Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Oorlog

betekenis & definitie

Oorlog - Als uiterste middel (ultima ratio) om een geschil op te lossen nemen de staten de toevlucht tot den oorlog. In zijn ideëele beteekenis is de oorlog het middel van een staat om zichzelf met de wapens recht te verschaffen, nadat alle andere middelen daartoe hebben gefaald. Oorlog wordt onderscheiden in veld- en vestingoorlog; eerstgenoemde weer in bewegings- en stellingoorlog; wordt er plaatselijk of algemeen opgetreden in kleine strijdgroepen, staande buiten het legerverband (doch doorgaans werkend op aanwijzingen van hoogerhand), dan heet deze strijdwijze het voeren van den guerilla-oorlog. — De stellingoorlog ontstaat uit den bewegingsoorlog, wanneer de wederzijdsche fronten zich zoodanig uitgebreid hebben, dat de vleugels aangeleund zijn aan neutraal gebied of aan zee. Daar de stellingoorlog weinig kans biedt om tot een beslissing te geraken, zullen de wederzijdsche partijen trachten, zoo lang mogelijk in den bewegingsoorlog te blijven. (Zie voor bewegingsoorlog OPERATIE). — De vestingoorlog speelt zich af op het terrein der reeds in vredestijd ingerichte liniën en stellingen. — Aangezien de oorlog, zoowel voor de rechtstreeks betrokken staten als voor de onzijdigen, zeer belangrijke wijzigingen in den normalen- of vredestoestand medebrengt, is het noodzakelijk, dat het intreden van den oorlogstoestand op ondubbelzinnige wijze wordt kenbaar gemaakt.

De verplichting hiertoe rust op den staat, die den oorlog begint. Toen de staten onderling zich nog niet door vaste gezantschappen vertegenwoordigden, werd de oorlog aangekondigd door het zenden van een Wapenheraut, in navolging van het gebruik bij de Romeinen in zwang. Tegenwoordig geschiedt zulks door: a. een oorlogsverklaring; b. een manifest. c. een ultimatum. (Zie VREDESCONFERENTIE). Het verschil tusschen een formeele oorlogsverklaring en een ultimatum bestaat hierin, dat door de eerste de oorlog zonder meer intreedt, terwijl in een ultimatum (voorwaardelijke oorlogsverklaring) een besliste eisch wordt gesteld, waarvan de niet-inwilliging binnen den in het ultimatum gestelden termijn het uitbreken van den oorlog ten gevolge heeft. Van een oorlogsmanifest is dus in bedoeld verdrag geen sprake meer. Zulk een manifest is als een indirecte oorlogsverklaring te beschouwen, zijnde het een staatsstuk, waarin de betrokken regeering ter algemeene kennis brengt, dat en waarom zij den oorlog met den daarin vermelden staat begint, zonder intusschen de oorlogsverklaring rechtstreeks aan dien staat te richten. — Teneinde de oorlogen zooveel mogelijk te beperken, heeft men getracht de vreedzame beslechting der tusschen staten gerezen geschillen te bevorderen door het instituut van het scheidsgerecht. (Zie ARBITRAGE). — Het rechtstreeksche doel van den oorlog is, met de gegeven krijgsmiddelen den tegenstander te overwinnen of althans door den geboden weerstand hem tot het opgeven van den strijd te nopen. De militaire wetenschap (krijgskunde) bevat de grondslagen der oorlogvoering. De leiding der operatiën, waarbij de eindelooze verscheidenheid der concrete toestanden den veldheer telkens voor nieuwe vraagstukken plaatst, is een kunst.

Naast wetenschap en kunst doen in den oorlog ook zedelijke factoren zich gelden, ja zij bekleeden daarin een zeer voorname plaats. Moed, volharding, vaderlandsliefde, vrijheidszin vinden in den krijg een uitgebreid arbeidsveld, waar zelfopoffering en plichtsbesef tot grootsche daden aanleiding geven. Maar ook haat, nationale trots, ruwheid, wreedheid en andere onedele drijfveeren worden in den oorlog ontketend, waardoor het gevaar bestaat, dat daden van geweld worden gepleegd, die zelfs in den oorlog uit een zedelijk oogpunt ontoelaatbaar zijn. Daarom hebben de beschaafde staten regelen aanvaard, die ten doel hebben alle noodelooze oorlogsrampen te voorkomen, door voor de handelingen in den oorlog zekere beperkingen te stellen. Deze oorlogsregelen zijn te verdeelen in: a. Oorlogsbepalingen, zijnde de in de verdragen vastgestelde regelen ; b. Oorlogsgewoonten, zijnde de stilzwijgend aanvaarde regelen. — De oorlogsregelen, die berusten op een langdurige practijk, bevatten dus de door de beschaafde staten aanvaarde beperkingen in de oorlogvoering, ten doel hebbende alle noodelooze oorlogsrampen zooveel mogelijk te voorkomen. Ten onrechte worden de oorlogsgewoonten somtijds met den naam „oorlogsgebruiken” betiteld. Gebruiken toch zijn bloote vormen, waaraan geen zedelijkheidsbesef ten grondslag ligt, doch die hun beteekenis alleen ontleenen aan de algemeenheid der toepassing, zoodat men zich naar die gebruiken regelt. In den tijd der ridderoorlogen waren de oorlogsgebruiken nog talrijk, doch heden ten dage bestaan zij in de onderlinge verhouding der vijanden niet meer.

Een „gebruik” zou men vóór het vaststellen van het Haagsche Reglement nog hebben kunnen noemen de wijze waarop een parlementair wordt gekenmerkt. Dit is echter thans in genoemd reglement aangegeven en behoort mitsdien tot de „oorlogsbepalingen”. In den zeeoorlog bestaan nog enkele gebruiken. Nog minder juist is het, alle oorlogsregelen (dus ook de oorlogsbepalingen) met den naam oorlogsgebruiken te bestempelen. — De verdragen, die de oorlogsbepalingen bevatten, zijn tegenwoordig alle algemeene verdragen. Het zijn : a. Declaratie van Parijs (16 April 1856), bevattende vier regelen betreffende den zeeoorlog; b. Conventie van Genève (22 Aug. 1864, geheel herzien 6 Juli 1906), bevattende bepalingen tot verbetering van het lot der gewonden en zieken, zich bevindende bij de legers te velde ; c. Declaratie van St. Petersburg (29 Nov.—11 Dec. 1868), bevattende het verbod van het gebruik van ontplofbare projectielen van minder dan 40 gram. Declaratie van Brussel. Voorts de verdragen gesloten op Vredesconferenties te ’s-Gravenhage in 1899 en 1907.

In de tegenwoordige oorlogen beschikt de staat over alle economische, industriëele en financiëele krachten, die in de bevolking zetelen. De oorlogen mogen echter alleen worden gevoerd met erkende strijdkrachen, waarvan de leden als oorlogvoerenden (belligerenten) door de oorlogsregelen, die zij zelve gehouden zijn in acht te nemen, worden beschermd. Zij hebben met name het recht om, als zij in handen van den vijand vallen, als krijgsgevangenen (dus niet als misdadigers) te worden behandeld. Als oorlogvoerenden worden beschouwd, niet alleen de personen behoorende tot het leger, maar ook de militie en de leden van vrijwilligerskorpsen mits voldoende aan de navolgende vier eischen: 1e het aan hun hoofd hebben van een persoon, die verantwoordelijk is voor zijn ondergeschikten ; 2e het dragen van een onderscheidingsteeken, dat aan hun kleeding is vastgehecht en op eenigen afstand herkenbaar is ; 3e het openlijk dragen der wapenen ; 4e het zich gedragen naar de wetten en gebruiken van den oorlog. — De benaming „militie” in het bovenstaand verband heeft geen betrekking op de dienstplichtigen, die in het leger dienen en die in Nederland b.v. met den algemeenen naam van „Militie” worden aangeduid. Dezen toch zijn leden van het leger. Wel echter zijn onder de benaming militie begrepen de niet vast georganiseerde korpsen, die dus geen onderdeel van de georganiseerde strijdkrachten van den staat vormen. — De algemeene volkswapening (levée en masse) wordt door de oorlogsbepalingen niet erkend als een krijgsmacht, waarvan de leden als oorlogvoerenden worden beschouwd. Bij de krijgsmacht ingedeelde non-combattanten hebben evenals de combattanten recht op de erkenning als oorlogvoerenden. Hierbij zij men indachtig, dat ieder lid van de krijgsmacht, die in de nationale uniform is gekleed en niet van een onzijdigheidsteeken is voorzien, recht heeft aan den strijd deel te nemen.

De vraag of hij organiek tot de non-combattanten behoort, heeft met deze aangelegenheid niets uit te staan. (Men denke b.v. aan paardenartsen, kwartiermeesters, administratief militair personeel, enz.) Ook de personen, die een krijgsmacht vergezellen, zonder er deel van uit te maken, hebben recht op behandeling als krijgsgevangenen. Verboden handelingen zijn : a. Het bezigen van vergif of van vergiftigde wapenen. In de eerste plaats is verboden het verraderlijk gebruik van vergif (b.v. het vergiftigen van bronnen en van levensmiddelen; het versspreiden van ziektebacillen, enz.). Maar ook het bezigen van vergif in den strijd is verboden. Hiermede is niet bedoeld, dat explosiefstoffen, die zijn samengesteld om een zoo krachtig mogelijke uitwerking te verkrijgen (mijnwerking, brisantwerking) niet zouden mogen worden gebezigd, omdat de gassen bij de ontploffing ontwikkeld, verstikkingsverschijnselen kunnen teweegbrengen, met name in geheel of ten deele afgesloten ruimten. Alle explosiefstoffen hebben in meerdere of mindere mate deze eigenschap. Maar wel valt geheel binnen het kader van deze verbodsbepaling het bezigen van projectielen of inrichtingen uitsluitend bestemd om vergiftigde gassen te verspreiden. De Duitschers hebben evenwel in den wereldoorlog, zonder waarschuwing, projectielen gebezigd, die uitsluitend werden afgeschoten met het doel den tegenstander te vergiftigen. Deze kon zich dus aanvankelijk niet tegen het gebruik daarvan hoeden.

De vergiftigings- en verstikkingsgevallen, door de bedoelde gassen teweeggebracht, waren zóó hevig en zoo verschrikkelijk, dat het middel als niet toelaatbaar moet worden beschouwd, terwijl de tegenstander door het tegen hem aanwenden van dit middel wel werd genoodzaakt om het zelf ook te bezigen, teneinde niet in een zeer ongelijke positie tegenover den vijand te geraken. Eerst nadat bekend was geworden, dat de Duitschers het middel toepasten, konden maatregelen daartegen worden genomen, met name het gebruik van gasmaskers, b. Het verraderlijk dooden of verwonden van personen, die tot het vijandelijk volk of leger behooren. c. Het dooden of verwonden van een vijand, die, de wapens neergelegd hebbende of geen middelen van verweer meer bezittende, zich op genade of ongenade heeft overgegeven, d. Te verklaren, dat geen kwartier zal worden gegeven. In vroegere eeuwen was het veelal gewoonte om de bezetting eener bij bestorming genomen vesting, „over de kling te jagen”. Als eenmaal een beklimbare bres was gelegd — zoo meende men — moest de bezetting, om verder bloedvergieten te voorkomen, zich overgeven. Tegenwoordig geldt dit beginsel terecht niet meer. Veeleer erkent men, dat een zich tot het uiterste verdedigende bezetting blijk geeft van moed en trouwe plichtsbetrachting, eigenschappen, die men ook bij zijn vijanden moet eeren. e. Het gebruik van wapens, projectielen of stoffen, die noodelooze smarten kunnen veroorzaken. De Declaratie van St. Petersburg (1868) had reeds het gebruik van ontplofbare kogels van geringer gewicht dan 400 gram verboden, omdat deze projectielen zeer moeilijk heelbare splinterswonden veroorzaken. f. Het onrechtmatig gebruiken van de parlementaire vlag, van de nationale vlag of de militaire onderscheidingsteekenen en de uniform van den vijand, alsmede van de onderscheidingsteekenen van de Conventie van Genève. g. Het vernielen of in bezit nemen van vijandelijke eigendommen, behoudens de gevallen, waarin deze vernielingen of dit inbezitnemen door de oorlogsnoodzaak gebiedend mocht worden gevorderd.

Dit gebod beschermt het particuliere eigendom tegen iedere noodelooze verwoesting en inbezitname door militairen. Het spreekt van zelf, dat het vernielen van woningen, enz. (b.v. bij het inrichten van stellingen) of het inbezitnemen van allerlei roerend goed (b.v. bij het aanleggen van versperringen), is toegestaan, h. Te verklaren, dat de rechten en vorderingen der onderdanen van de tegenpartij zijn vervallen, geschorst of van rechtswege niet ontvankelijk zijn. Over de beteekenis van deze verbodsbepaling bestaat geen eenstemmigheid. Sommigen kennen er een onbeperkte beteekenis aan toe. Anderen echter meenen, dat het alleen aan militaire commandanten is verboden een dergelijke verklaring te doen, omdat het geheele reglement alleen voor militairen geldt. De practijk van den wereldoorlog heeft de laatstgenoemde zienswijze in ’t gelijk gesteld, want de regeeringen der onderling oorlogvoerende staten hebben die rechten en vorderingen gedurende den oorlog wel degelijk geschorst en niet in rechten invorderbaar verklaard. — Aan het slot van art. 23 van het Haagsche Reglement, vastgesteld op de Tweede Vredesconf. wordt gezegd: „Het is eveneens aan een oorlogvoerende verboden de onderdanen der tegenpartij te dwingen, deel te nemen aan de krijgsoperatiën gevoerd tegen hun land, zelfs voor het geval, dat zij in dienst waren vóór het begin van den oorlog” (dit laatste slaat b.v. op vrijwilligers — men denke o. a. aan onze koloniale reserve — van de nationaliteit van het land waarmede men in oorlog is). Deze bepaling staat ook onder „Occupatie” (Zie art. 52). Het verbod van art. 23 geldt echter voor alle burgers zonder onderscheid. — Toch heeft de ervaring van den wereldoorlog geleerd, dat, met name van Duitsche zijde, dit verbod werd overtreden.

Niet alleen krijgsgevangenen, doch ook burgers in het bezette gebied, werden voor allerlei werkzaamheden gebezigd, die rechtstreeks met de operatiën tegen hun eigen land verband hielden. Duitschland had dan ook het hier bedoelde beginsel niet aanvaard, voorzoover betrekking hebbende op de bewoners van een bezet gebied. Onder wapenstilstand wordt in het algemeen verstaan een onderbreking der vijandelijkheden volgens overeenkomst tusschen de wederzijdsche partijen. De wapenstilstanden kunnen worden onderscheiden in: a. Algemeene wapenstilstand (trève of armistice général). b. Bijzondere wapenstilstand (armistice local). c. Wapenschorsing (suspension d’armes). — De algemeene wapenstilstand, die veelal de voorbode is van den vrede en met name voor het sluiten van vredespreliminairen wordt benuttigd, is van staatkundigen aard, hoewel de uitvoering een militaire handeling is. Hij wordt meestal door de wederzijdsche regeerings-vertegenwoordigers aangegaan, of althans niet zonder machtiging van de betrokken regeeringen door de militaire oppercommando’s gesloten. Zoo werd op 11 Nov. 1918 de wapenstilstand met de vertegenwoordigers van Duitschland namens de Geassocieerden gesloten door maarschalk Foch.

Wij hebben hier dus te doen met een voorloopige staking der vijandelijkheden. Bepaalde deelen van de wederzijdsche strijdkrachten kunnen van den algemeenen wapenstilstand worden buitengesloten (o. a. de legerafdeelingen in het Oosten van Frankrijk in 1871). — De bijzondere wapenstilstand is een militaire overeenkomst; hij is beperkt ten aanzien van plaats, tijd en strijdkrachten, waarvoor hij geldt (b. v. voor het voeren van onderhandelingen over de capitulatie eener vesting). De duur wordt gewoonlijk bij dagen gerekend. — De wapenschorsing geldt voor een zeer beperkten duur (enkele uren) en is van zuiver localen aard. Zij dient veelal om dooden te begraven of gewonden te evacueeren en wordt meestal gesloten tusschen voorpostencommandanten van troepen in den positie- of vestingoorlog, dus van troepen, die geruimen tijd tegenover elkander liggen. — Een oorlog kan eindigen : a. Door het staken der vijandelijkheden en wel: 1e door het van weerszijden stilzwijgend erkennen van het einde van den oorlog (b.v. 1716 einde van den oorlog tusschen Frankrijk en Spanje). 2e door het algeheel onderwerpen van een der partijen (1902 : einde van den oorlog tusschen Groot-Brittannië en de Boerenrepublieken), b. Door een vredesverdrag, meestal voorafgegaan door een algemeenen wapenstilstand, gedurende welken de voorloopige vrede wordt voorgesteld, z.g. Vredespreliminairen). — Door het uitbreken van den oorlog zijn in beginsel alle tusschen de oorlogvoerende staten gesloten verdragen opgeheven, behalve die, welke juist op den oorlog betrekking hebben, benevens die, welke een algemeenen toestand regelen. Bij het vredesverdrag kunnen verbroken (of „geschorste”) verdragen weder geldig worden verklaard, of voor de daarin behandelde onderwerpen nieuwe verdragen worden gesloten.