Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Afbouw

betekenis & definitie

Afbouw - is de eigenlijke winning van een nuttige delfstof, nadat de afzetting, waarin deze voorkomt, meestal een hellende schijf, door voorbereidende werken als schachten en mijngangen toegankelijk gemaakt is. Hij gaat al of niet gepaard met wederopvulling der leeggehaalde ruimte met waardeloos puin. Tenzij men aanvankelijk een gedeelte van de delfstof als pijlers laat staan, breekt bij het achterwege laten der wederopvull. spoedig het dak door: breukbouw. De methode van a. wordt in hoofdzaak bepaald door de dikte, helling en waarde van de afzetting en door de vastheid van afzetting en nevengesteente.

Bij een dikte van minder dan 1.50 M. is het noodzakelijk om bij het drijven der transportgangen, welke een hoogte van 1.50 M. à 3 M. moeten hebben, het nevengesteente gedeeltelijk mee weg te breken; afzettingen, die meer dan 3 M. dik zijn, moeten in opeenvolgende platen of schijven gewonnen worden. — Bij vlakke ligging staat de werkman bij den a. op den vloer van de afz.; bij steile ligging op de opvulling of de steunpalen van het reeds leeg gehaalde gedeelte van de afz. — Bij waardevolle afz. moet de a. methode het zorgvuldig winnen van den geheelen inhoud mogelijk maken; bij minder waardevolle delfstoffen kan het economisch zijn een goedkoopere methode toe te passen, al zou daarvan ook het gevolg zijn, dat een gedeelte der afz. niet gewonnen kan worden. — Bij slecht gesteente moet het dak zorgvuldig ondersteund worden en moet de opvulling het arbeidsfront van nabij volgen. — Bij kolenlagen wordt de methode bovendien beheerscht door het gehalte aan mijngas. Een voor den a. ideale kolenlaag is 1-3 M. dik, helt niet meer dan 15°, heeft een regelmatigen vloer en dak, vertoont geen storingen of verschuivingen, bevat geen leisteenbanden en geeft geen gasontwikkeling. Door regelmatige vlakke ligging hebben de kolenlagen van Engeland en Westfalen b.v. een grooten voorsprong op die van België.

< >