v. (-heden),
1. veiligheid: zijn effecten in — brengen; het beveiligd-zijn, veilige staat: voor alle —, om veilig te zijn, om geen risico’s te lopen;
2. gewisheid, evidentie: met — kan ik u zeggen;
3. vastheid, onveranderlijkheid;
4. zaak die vaststaat: de oorlog betekende het verlies van alle zekerheden;
5. onderpand, waarborg: — stellen.