Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

krediet

betekenis & definitie

[→Lat. credere, geloven, vertrouwen], o. (-en),

1. vertrouwen dat wordt gesteld in het vermogen tot betalen van een persoon of een onderneming, en vandaar bereidwilligheid om daaraan te lenen: deze zakenman heeft veel —, is zijn — kwijt; — is meer waard dan geld; onbepaald -;
2. uitstel van betaling, m.n. bij de accijnsheffing: aflopend —, waarbij het uitstel duurt zolang de goederen nog niet verkocht zijn; verlengbaar —, ook het bedrag waarvoor men uitstel heeft; goederen op -, die niet dadelijk betaald worden;
3. tijdelijke overdracht van koopkracht, m.n. de verstrekking van kapitaal (in ruime zin) aan iemand die er gebruik van kan maken, zonder dat men tegelijk daarvoor wederdienst of betaling ontvangt, maar in vertrouwen dat dit na een bepaalde tijd zal geschieden, althans dat aan bepaalde verplichtingen zal worden voldaan (e): — geven, verlenen, verstrekken; persoonlijk, zakelijk —; produktief -, dat dient om niet direct op consumptie gerichte produktie ter hand te nemen; consumptief —, dat dient voor onmiddellijke verwerving van consumptiegoederen (vnl. ten behoeve van loontrekkenden); openbaar —, dat van staat, gewest, gemeente enz.; (concreet) bedrag, som waarover iemand de beschikking is gegeven: er werd een — toegestaan van f2000; blanco —, tot een onbepaald bedrag;
4. (fig.) vertrouwen dat iemand inboezemt door zijn persoonlijkheid, positie enz., m.n. wat zijn geloofwaardigheid betreft.

(e) Men kan tal van criteria hanteren bij het onderscheiden van verschillende kredietvormen:

1. naar de bestemming: produktief en consumptief krediet;
2. naar de looptijd: kort (maximaal 1 jaar), middellang (tot 5—7 jaar) en lang krediet (10 jaar en langer);
3. naar de zekerheid: gedekt (b.v. door hypotheek);
4. naar de kredietverstrekkende instantie: leverancierskrediet, afbetalingskrediet, afnemerskrediet, bankkrediet, enz.;
5. naar de kredietvragende instantie: overheidskrediet voor rijk, provincie, gemeente, overige publiekrechtelijke lichamen (lang krediet in obligatielening, kort in kasgeldlening, schatkistpapier), bedrijfskrediet, e.d., consumptief krediet aan gezinshuishoudingen;
6. naar de functie in het produktieproces van de met het geleende geld aangeschafte goederen: investeringskrediet (voor uitbreiding en vervanging van duurzame produktiemiddelen), bedrijfskrediet (voor lopende uitgaven);
7. naar de functie van de kredietnemer in het economisch leven: industriekrediet, landbouwkrediet, enz.;
8. naar de sociale positie van de kredietnemer: middenstandskrediet, volkskrediet, enz.;
9. naar de wijze van beschikking: rekening-courantkrediet, waarbij dispositie en terugbetaling plaatsvinden op de tijdstippen die de kredietnemer het beste uitkomen (met als bijzondere vorm in de sfeer der gezinshuishoudingen het continukrediet), en waarbij onderscheiden moet worden tussen het verlenen of openen van het krediet en het effectief gebruik maken daarvan, waardoor de kredietnemer tot debiteur wordt; geldlening, waarbij het gehele overeengekomen bedrag ter beschikking van de kredietnemer wordt gesteld en terugbetaling geschiedt op tevoren vastgestelde termijn(en), met als bijzondere vormen de obligatielening, hypothecair krediet, e.d.

Een vroeger veel voorkomende vorm van kort krediet was het wisselkrediet in diverse vormen. In de internationale goederenhandel spreekt men verder van →documentair krediet, hoewel hier in feite niet van krediet sprake is. In de laatste decennia zijn naar voren gekomen: revolving krediet, (automatisch vernieuwbaar) krediet met meestal korte looptijd waarbij de kredietnemer het recht heeft terstond bij aflossing een nieuw krediet op te nemen, en rollover-krediet (wentelkrediet), op de eurovalutamarkt een krediet met vaste looptijd en variabele rente.

Reeds in Babylonië en de wereld van de bijbel was sprake van kredietverlening, getuige talrijke voorschriften inzake de prijs van het krediet, de rente. Krediet was evenwel voornamelijk bestemd voor niet-produktieve doeleinden (aan de overheid voor het voeren van oorlogen, aan particulieren voor persoonlijke behoeften). Tegen het eind van de middeleeuwen ging de uitbreiding van de handel met toenemende kredietverlening gepaard en kwam o.a. de handelswissel als kredietinstrument tot bloei. Hoewel krediet voor consumptieve doeleinden frequent bleef voorkomen, leidde de opkomst van handelskrediet tot andere opvattingen inzake aard en betekenis van het krediet, m.n. de produktiviteit van geldkapitaal en de rentevergoeding. De opkomst van NV’s, circulatiebanken, kassiers en banken in de 17e-18e eeuw leidde tot nieuwe vormen van kredietverlening (aandelen, bankbiljetten, giraal geld). De industriële revolutie deed voor de financiering van investeringen in vaste activa en produktieprocessen nieuwe en grotere behoeften aan industrieel en handelskrediet ontstaan. Na de Tweede Wereldoorlog hebben vooral het, de opkomst van de massaproduktie van duurzame consumptiegoederen begeleidende consumptieve krediet en het krediet aan de overheidssector een sterke groei te zien gegeven.