Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

klooster

betekenis & definitie

[→ Lat. claustrum, afgesloten plaats], o. (s),

1. instelling, plaats en gebouw waar mannen of vrouwen, die zich uit de maatschappij hebben teruggetrokken, samenwonen om een aan de godsdienst gewijd leven te leiden volgens voorschriften die daartoe zijn vastgesteld, m.n. zo’n instelling bij de roomskatholieken (e): een stichten, bouwen; een boeddhistisch ; in een (of het) — gaan of treden, de wereld vaarwelzeggen, monnik of non worden; (spr.) hij reist op de kloosters, nergens gaat hij in een hotel, hij slaapt altijd bij zijn vrienden voor niets; in het — gaan van Sint-Arjaan, trouwen;
2. (metonymisch) de bewoners van een klooster.

(e) Aanvankelijk leefden zij die zich binnen het christendom toelegden op de beleving van de evangelische raden als kluizenaars aan de rand van de woestijn. Een gemeenschapsband bestond niet. Deze ontstond pas toen→Pachomios ca.320 te Tabennisi in Egypte de verspreid levende kluizenaars samenbracht binnen een klooster, onder leiding van een abt. →Basileios de Grote (♰379) liet binnen een omringende muur afzonderlijke woningen bouwen, met gemeenschappelijke ruimtes als eetzaal, bibliotheek, kerk, keuken enz. Een definitieve invloed op de bouw van de kloosters had de regel van →Benedictus van Nursia (♰547). Deze ging ervan uit dat zijn volgelingen bidden en werken in volstrekt gemeenschappelijk verband. Ieder klooster moet zo ingericht zijn, dat de bewoners er alles vinden wat nodig is om hun kloosterleven te kunnen realiseren.

Een klassiek voorbeeld van deze bouw is een in de 9e eeuw in de abdij Reichenau vervaardigd bouwplan voor het klooster van Sankt Gallen. In de 11e12e eeuw viel de bloeitijd van de »dubbelkloosters, voor mannen en vrouwen. Een wending kreeg de kloosterbouw tijdens de opkomst van de →mendicanten in de 13e eeuw. Zij legden zich allereerst toe op de zielzorg en dit vroeg een andere kloosterbouw: eenvoudige volkskerken met veel biechtstoelen, kleinere kloosters aangepast aan de normale woningbouw van de steden. Deze aanpassing aan het apostolaat vindt men ook bij latere stichtingen van orden en congregaties. Sedert het Tweede Vaticaans Concilie (196265) bestaat ook in Nederland en België een tendens om af te zien van een aparte kloosterbouw. Enkele religieuzen betrekken een burgerwoning, om van daaruit apostolisch werk te verrichten, →claustrum. LITT: W.Braunfels, Abendländische Klosterbaukunst (1969); C.Brooke, Kloosterwerelden 1000—1300 (1974).

In het boeddhisme waren kloosters oorspronkelijk onderkomens voor rondtrekkende monniken. Later werden de kloosters (→vihara, onderkomen, klooster) permanent bewoond. De vorm van het oude Indische klooster komt overeen met een hofhuis. De cellen van de monniken zijn rond een open of overdekte hof gebouwd. In de hof staan één of meer →stupa’s of tempels. In het Indische boeddhisme is het klooster uitgegroeid tot een centrum van wetenschap met het karakter van een universiteit. LITT: S.Dutt, Buddhist monks and monasteries in India (1962).