Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

klasse

betekenis & definitie

v. (-n),

1. (taxonomie) classis, in de plantensystematiek een categorie boven de rang van →orde, en beneden de rang van →afdeling; in de diersystematiek: eerste onderverdeling van een →fylum (→dierenrijk, →plantenrijk);
2. (plantensociologie) de hoogste categorie in de hiërarchische classificatie van plantengemeenschappen (syntaxonomie), ordes, verbonden, associaties omvattend;
3. (kristallografie) indeling van kristallen op grond van de symmetrie die ze vertonen;
4. categorie, groep, afdeling in het algemeen: de van de tweewielers; (taalkunde) de klassen van de sterke werkwoorden, van de naamwoorden;
5. met betrekking tot de indeling naar rang, waarde, betere of mindere hoedanigheid: dit is een — beter; eerste klas(se) bonbons;
6. groep van de bevolking met betrekking tot maatschappelijke stand, levensstandaard en beschaving: ontevredenheid onder alle klassen van de maatschappij; de werkende —; (m.n. in de economie) bevolkingsgroep waarvan de overeenkomst berust op kwalitatieve gelijkheid van de economische grondslagen van het bestaan (e);
7. (in een hiërarchie van ambten en waardigheden) rang of groep, of onderverdeling in rang: controleur, matroos, eerste —, luitenant-ter-zee eerste —; bij ridderorden: de Orde van de Nederlandse Leeuw telt drie klassen; (sport) kampioen in de tweede —; (van

instellingen) een gemeente tweede (van zaken naar hoedanigheid): dat is —, dat is goed werk; bij pleziervaartuigen met betrekking tot het type en de zeilvoering; de zesmeterklasse, regenboogklasse; (wiskunde) de van een kromme lijn, het aantal raaklijnen dat men uit een willekeurig punt buiten die kromme er aan kan trekken (e).

(e) SOCIOLOGIE. In de sociologie is klasse een begrip dat, evenals de verwante begrippen →stand en →kaste, wijst naar een zekere sociale structuur, m.n. een bepaalde sociale gelaagdheid. Men spreekt in dit verband ook van de ‘maatschappelijke ladder’ waarlangs sociale mobiliteit mogelijk is, nl. stijging en daling naar andere niveaus (rangen). Een algemeen aanvaarde definitie van klasse bestaat nog niet. Dat komt door de zeer uiteenlopende criteria die worden aangelegd ten aanzien van wat een klasse bepaalt: a. heerschappij (d.i. belangen), b. objectieve kenmerken (bezit, inkomen, beroep, levensstijl enz.), c. status (sociaal aanzien, prestige), d. subjectieve criteria (‘waartoe men zichzelf rekent’), e. het sociaal-economische systeem waaraan men voorkeur geeft.

De bekendste en invloedrijkste klassentheorie is van K.Marx, die het criterium ‘heerschappij’ aanvaardde (→marxisme). Dit criterium leidt gemakkelijk tot een tweedeling in een heersende en een overheerste klasse. Tussen deze twee groepen ontstaat een →klassenstrijd, die een nieuwe sociale orde teweeg moet brengen. Marx’ klassentheorie was dynamisch: de bewegende krachten in de (19eeeuwse) maatschappij waren de produktieverhoudingen; de kapitalisten bezaten de produktiemiddelen en daardoor de macht, wat de proletariërs tot loonslavernij doemde. Een klassenloze maatschappij zou pas ontstaan wanneer de produktiemiddelen gemeenschapsbezit werden. Marx verstond onder ‘eigendom’ de combinatie van juridische eigendom en feitelijke beschikkingsmacht.

De 20e-eeuwse kritiek op Marx (J.Schumpeter e.a.) toonde aan dat juridische eigendom (aandeelhouders) en beschikkingsmacht (directie) nagenoeg gescheiden zijn; bovendien zijn vele bedrijven gesocialiseerd. Toch zijn er ook in het bedrijfsleven leiders (managers) en geleiden, en derhalve zijn er nog steeds klassen. Uitholling van de privaateigendom, zoals Marx die zag, heeft aldus niet tot een klassenloze maatschappij geleid.

De meeste moderne sociologen achten het criterium ‘objectieve kenmerken’ het belangrijkst, vaak in combinatie met ‘de status’. Elke klassentheorie stuit op het bezwaar dat, welke indeling men ook maakt, deze geforceerd is en geen recht doet aan de gecompliceerde en uiterst gedifferentieerde machtsstructuur in het moderne wereldverband.

Uit onderzoekingen naar de sociale stratificatie is gebleken dat in de 20e-eeuwse industriële maatschappij het beroepsprestige het belangrijkste criterium vormt voor de sociale stratificatie. Tevens bleek dat de sociaal-economische status van de meeste personen bepalend is voor de klasse waartoe zij zichzelf rekenen. Elke statusgroep telt echter een groot aantal personen dat zich met een andere klasse identificeert dan de meerderheid van de groep. Intussen zijn door een reeks van technische en economische veranderingen de klassentegenstellingen in de westerse democratieën redelijk verzwakt. LITT: K.Marx, Das Kapital III (1894); J.Schumpeter, Capitalism, socialism and democracy (1943); G. Warner, Social dass in America (1949); T.Geiger, Die Klassengesellschaft im Schmelztiegel (1949); R. Dahrendorf, Soziale Klassen und Klassenkonflikt in der industriellen Gesellschaft (1957); F.van Heek e.a., Sociale stijging en daling in Nederland (1958);

T.Ijzerman, Beroepsaanzien en arbeidsvoldoening (1959); F.Zweig, The worker in an affluent society (1961); P.Thoenes, De elite in de verzorgingsstaat 91962); A.Tourraine, La conscience ouvrière (1966); J.Buiter, Modern salariaat in wording (1968); J.Habermas, Erkenntnis und Interesse (1968); L.Reichhold, Abschied von der proletar. Illusion (1972); N.Poulantzas, Classes in contemp. capitalism (1975); J.F.Revel, De totalitaire verleiding (1977).

WISKUNDE. Een cirkel is van de klasse 2, omdat men uit een punt buiten een cirkel twee raaklijnen aan die cirkel kan trekken. Men moet het aantal raaklijnen hier in algebraïsche zin opvatten, d.w.z. het kan voorkomen dat bij bepaalde punten de raaklijnen imaginair worden, zoals bij een cirkel voor de punten binnen die cirkel. Behalve de cirkel zijn ook de andere kegelsneden van de klasse 2.