Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-06-2020

marxisme

betekenis & definitie

o., socialistische maatschappijfilosofie naar de ideeën van Karl Marx.

(e) Het marxisme, dat in het midden van de 19e eeuw door K.➝Marx en F.➝Engels werd gefundeerd, werd ook wel aangeduid als wetenschappelijk socialisme: vóór het marxisme zou alle socialisme resp. communisme slechts utopisch zijn geweest. Het marxisme daarentegen meende wetenschappelijk aan te tonen dat het kapitalisme zijn eigen doodgraver, het proletariaat, voortbracht en zou worden opgevolgd door de socialistische proletarische dictatuur. Het geheel van de marxistische leer wordt ➝dialectisch materialisme genoemd. Dialectisch slaat op de toepassing van de hegeliaanse drieslag: elk gestelde (these) brengt zijn tegengestelde (antithese) voort en uit de strijd tussen deze twee komt een synthese (negatie van de negatie) voort, die op haar beurt als these fungeert en het proces der ontwikkeling door tegenstellingen voortzet. Marx beschouwde de ➝klassenstrijd als voornaamste kracht in de historische ontwikkeling, in tegenstelling tot de hegelianen, die de dialectische ontwikkeling van de idee het belangrijkst vonden. Marx meende dat ‘het geheel van de produktieverhoudingen de economische structuur van de maatschappij vormt, de reële basis (onderbouw), waarop zich een juridische en politieke bovenbouw verheft en waaraan bepaalde maatschappelijke bewustzijnsvormen beantwoorden’.

De bovenbouw zou als voornaamste functie hebben de rechtvaardiging en bestendiging van de bestaande bezitsverhoudingen. De grote historische veranderingen ontstaan volgens Marx door en in de onderbouw, en wel door de spanning tussen de ontwikkeling van de produktiekrachten en de stagnatie van de bezitsverhoudingen. Die spanning leidt tot revolutionaire explosies, die de bezitsstructuur en bovenbouw aan de veranderde onderbouw aanpassen. Marx meende b.v. dat het feodalisme een rem was voor de opkomende kapitalistische produktiekrachten en daarom voor de ‘burgerlijke’ maatschappij had moeten plaats maken. De theorie van de kapitalistische ontwikkeling, die voortvloeide uit Marx’ materialistische geschiedopvatting, is in feite een heilsverwachting. Zij steunt in aanzienlijke mate op de arbeidswaardeleer (door Marx uitgewerkt tot de meerwaardetheorie) en voorspelt voortschrijdende bedrijfsconcentratie, proletarisering van de middenklassen, toenemende massale verpaupering (Verelendungstheorie) en proletarische revolutie.

Deze revolutie zou dan leiden tot de dictatuur van het proletariaat en tenslotte tot de klassenloze maatschappij. Onder dictatuur van het proletariaat verstond hij een arbeidersdemocratie, die gepaard zou gaan met onderdrukkingsmaatregelen tegen de bourgeoisie. De uiteindelijke zin van de geschiedenis — de zelfverwerkelijking van de mens — school voor Marx in de proletarische overwinning op de laatste vorm van kapitalisme; in de klassenloze maatschappij zou voor het eerst een vrije geestelijke (van de klassentirannie bevrijde) ontwikkeling mogelijk zijn.

Tussen Engels’ dood (1895) en de Eerste Wereldoorlog (1914) is het marxisme in twee stromingen uiteengevallen, het kautskyacinse marxisme (K.➝Kautsky), dat de marxistische theorie formeel handhaaf de, maar in wezen een parlementair-democratische inslag kreeg, en het ➝marxisme-leninisme, dat gesystematiseerd werd door ➝Lenin en via de USSR overheersend werd (➝communisme). Het kautskyaanse marxisme is tussen de beide wereldoorlogen geleidelijk verdwenen. De discrepantie tussen democratisch-socialistische praktijk en marxistische theorie werd te groot om de laatste te handhaven (➝sociaal-democratie). Enkele marxistische politici als Rosa ➝Luxemburg en H.➝Gorter (in zekere zin tijdelijk ook ➝Trotski) bleven buiten de kautskyaanse en leninistische hoofdstromingen, maar hun marxisme verwierf geen massale aanhang. De enige vormvan sociaal-democratisch marxisme die zich tussen beide wereldoorlogen nog handhaafde was het ➝austro-marxisme. Deze stroming trachtte bolsjewisme en westerse sociaal-democratie met elkaar te verzoenen. De dood van haar leider O. ➝Bauer betekende ook het einde van het austro-marxisme.

In de 20e eeuw is de theoretische ontwikkeling van het marxisme goeddeels tot een academische kwestie geworden (➝neomarxisme). De revolutionaire praktijk ervan heeft zich in allerlei varianten over de wereld verspreid. De belangrijkste voorbeelden hiervan zijn China, Joegoslavië en Cuba. In de Volksrepubliek China hervormde Mao Tse-toeng het marxisme tot maoïsme, in Joegoslavië ontstond het titoïsme, dat onafhankelijk wil zijn van het Russische marxisme-leninisme en op Cuba ontstond vanaf 1959 onder Castro een specifiek Cubaans marxisme. [dr.A.Stam] LITT. J.Plamenatz, German marxism and Russian communism (1954); H.Marcuse, Soviet marxism (1957); I.Fetscher, Von Marx zur Sowjetideologie (1959); G.Lichtheim, Marxism (1961); H.J.Sandkühler en R.de la Vega (red.), Austromarxismus (1970); L.Dupré, De filosof. grondslagen van het marxisme (1970); G.Kiss, Marxismus und Soziologie (1971); A.Gramsci, Marxisme als filosofie van de praxis (1972); L.Gordon, The tyranny of concepts; a critique of marxism (1975); M.Bloch, Marxist analysis and social anthropology (1975); J. de Leeuwe, Marxisme en antropologie (1976); A. G.Wesson, Why marxism? (1976); M.Poster, Existential marxism in postwar France (1976); T.Eagleton, Marxism and lit. criticism (1976).