m. (-pen),
1. het geluid van iets dat barst of ontploft: toen hij het vuurwerk aanstak, gaf het een geduchte —; (zegsw.) dat is de op de vuurpijl, het allesbekronende slot, de kroon op het werk; het hoogste effect;
2. geluid van iets dat op of tegen iets anders aan slaat: hij sloeg het boek met een dicht; (bij machinisten) zuigerslag: het aantal klappen van de kar; er een klappie op doen, de gang versnellen;
3.toegebrachte slag als iets dat klinkt en vandaar in het algemeen voor: slag, een keer slaan: een — met de zweep; iemand een — geven; klappen krijgen, slaag krijgen: een — om de oren; er vielen (rake) klappen, men raakte geducht slaags; een in het gezicht, (fig.) een belediging; het was me, of ik een in mijn gezicht kreeg, ik stond volkomen verbluft; net een — in je gezicht, gezegd van flauwe, waterige spijzen of dranken, grote teleurstelling; (spr.) twee vliegen in één — slaan, dubbel voordeel behalen uit een handelwijze of hiermee dubbel resultaat boeken;
4. geen —, niet het minste, totaal niets: hij voert geen — uit; ik weet er geen — van;
5. onverhoeds vallende, treffende slag; (spr.) hij heeft een — van de molen weg, beet, hij is niet goed snik, niet goed bij zijn hoofd; (fig.) zwaar treffende ervaring: hij heeft de laatste jaren al wat klappen gehad, veel tegenspoed gehad;
6. voorwerp waarmee men klapt, klapper, zoals vroeger de nachtwachten gebruikten; lazarusklep, klep van de bedelende melaatsen; vandaar: (op de) — lopen, bedelen, of (gewoonlijk) op iemands zak teren;
7. klep, o.a. van een secretaire; valdeurtje aan een duiventil; (geluidsfilm) synchroonteken, zijnde een bord met titel, scènenummer enz., en een scharnierende arm waarmee de klap gegeven wordt (op het punt van de klap kan men beelden geluidsband synchroon leggen).