Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

kroon

betekenis & definitie

[→Lat. corona, krans], v./m. (kronen),

1. hoofdsieraad van vorsten, als teken of zinnebeeld (ook boven het wapen afgebeeld) van hun waardigheid (e); de koninklijke, de keizerlijke —; een gouden, met juwelen versierde de ijzeren -, die van Lombardije; de pauselijke driedubbele —, de tiara; ook de hogere en lagere adel voeren kronen, waarvan de vorm door hun rang bepaald wordt; in afbeelding o.a. nog vaak op uithangborden van café’s of hotels en vandaar als naam daarvoor: hij logeert in de Gouden Kroon; 2. (oneig. en fig.) vorstelijke macht, regering, heerschappij: een dragen, vorst zijn; afstand doen van de -;
3. (in staatsrechtelijke zin) de constitutionele koning, de koning met zijn verantwoordelijke minister of ministers: in Nederland is beroep op de — een van de meest voorkomende vormen van →administratief beroep;
4. krans op het hoofd, vaak als ereprijs voor een behaalde overwinning enz.; ook voor stralenkrans; in het dagelijks taalgebruik vooral in zegswijzen: de — spannen, uitmunten, de eerste zijn in eer en aanzien, alle anderen achter zich laten; dat spant de —, dat overtreft alles; een — verdienen, zich uitnemend gedragen hebben; iemand een opzetten, hem uitbundig eren, hem eer bewijzen; iemand de — van het hoofd nemen, te schande maken; een werk de — opzetten, er als slotstuk dat aan toevoegen wat het tot een schitterend of eervol geheel maakt; niet zelden ironisch gebruikt, evenzo: dat is de — op ..., dat is het eervolle besluit van; iemand naar de — steken, met hem wedijveren, hem dreigen te overtreffen (ook van zaken);
5. (fig.) dat wat een persoon die het bezit tot luister strekt, sieraad; ook van personen; vandaar persoon of zaak die de beste is onder zijns of haars gelijken; een parel aan iemands het beste of een van de beste dingen die hij bezit;
6. naam voor gouden of zilveren munten waarop een kroon is of was afgebeeld; nog heden munteenheid in Scandinavië (e): een Deense, een Zweedse —;
7. afbeelding van een kroon op wapens(e);
8. ben. voor verschillende voorwerpen of delen ervan die op een kroon of op een krans lijken of die zich boven op iets bevinden of het bovenste van iets uitmaken: het bovendeel met de zich uitspreidende takken van een boom; bloemkroon (e); de bovenste einden van een sterk ontwikkeld hertegewei; soms ook: het gewei in het algemeen; het deel van een →tand of kies dat boven het tandvlees uitsteekt; ook als prothese: daar moet een (gouden) op; het boven de invatting uitstekende gedeelte van een edelsteen; bij paarden: band van hoorn langs de bovenzijde van de hoef en ook de inwendige verdikking, gevormd door kroonbeen en vleeskroon; (bij runderen) deel van het voorhoofdsbeen waaruit de horens groeien; lamp met veel armen, ook wel in de vorm van een ronde band met afhangende lampjes, of anders gevormd: in het midden van de zaal hing een vergulde met twaalf brandende kaarsen; een kristallen -.

(e) GESCHIEDENIS. De kroon als hoofdsieraad was oorspronkelijk een bladerof bloemenkrans.

De uit de oudheid stammende →corona werd in de middeleeuwen overgenomen als zichtbaar symbool van de waardigheid en de macht van de heerser (vorst). De kroon werd in metaal uitgevoerd, als een gladde, meestal gouden hoofdband (met edelstenen versierd), die aan de bovenzijde versierd was met opgaande vlammen of lelies. Door overspanning met bogen ontstond de keizerskroon, waarvan in eenvoudiger vorm de koningskroon en de hertogskroon werden afgeleid. De eenvoudige bladerkroon, die aanvankelijk als koningskroon dienst had gedaan, ging naar de lagere adel. De bladeren werden door parels vervangen.

HERALDIEK en BANISTIEK. Vanaf de vroegste ontwikkeling van de heraldiek heeft men kronen als een rangteken aanvankelijk op de helm geplaatst, later direct op het schild. Het aantal kroonvormen is groot en de betekenis ervan wisselt van land tot land. De Belg. en Ned. rangkronen zijn door koning Willem I in 1817 vastgesteld, voorzover het adelskronen betreft. Wat de kronen die de wapens van provincies, gemeenten en andere publiekrechtelijke lichamen dekken, betreft, heerst veel verwarring; men ontmoet naast de koninklijke en keizerlijke kronen allerlei vormen, waarvan het gebruik veelal op vanouds verworven gunsten berust (→keizerskroon, →koningskroon). Sinds de jaren vijftig wordt aan de kroon boven een gemeentewapen in Nederland nog slechts een decoratieve functie toegekend en wordt aan vrijwel iedere gemeente en andere instelling die zulks verzoekt een dergelijke versiering toegestaan in de vorm van een gouden hoofdband, waarop drie bladeren en twee parelpunten zijn gemonteerd; de kroon is niet gevoerd, de erop gesuggereerde edelstenen zijn niet gekleurd. Slechts in de prov.

Friesland streeft de Rie foar Heraldyk naar een consequenter en logischer kroondekking van de gemeentewapens, waarbij voor de elf steden zelfs een onnederlandse muurkroon is geïntroduceerd. De emblemen van oorlogsbodems worden consequent met een scheepskroon gedekt.

In België worden kronen als schildbedekking voor burgerlijke, publiekrechtelijke wapens weinig gebezigd en nauwelijks meer bij het toestaan van nieuw wapengebruik gehanteerd.

De voornaamste heraldische kronen zijn: erfridderkroon (ring omwonden met een parelsnoer), jonkherenkroon (met vijf parelpunten), baronnenkroon (band met zeven parelpunten), gravenkroon (met negen parelpunten), de fleuronkroon (ook wel gravenkroon genoemd, van drie bladeren en twee parelpunten), markiezenkroon (band met drie bladeren en twee punten waarop elk drie parels) en hertogskroon (band met vijf bladeren). →burggravenkroon.

Op vlaggen kunnen ook kronen voorkomen als zelfstandige emblemen en duiden dan veelal op uitvoeringen historische gegevenheden (b.v. de vlag van Heerenveen met een ‘herenkroon’); in de (zeldzame) gevallen dat een (nationaal, provincie-, gemeenteenz.) wapen op een vlag wordt afgebeeld, hoort er geen kroon boven het schild te staan, omdat de vlag zelf reeds een zelfstandig symbool naast het wapenschild is.

LITT: P.E.Schramm, Herrschaftszeichen und Staatssymbolik (1954-56); M.Hellmann, Corona regni (1961).

MUNTKUNDE. De kroon is een munteenheid die in tal van landen gangbaar is geweest en nog gebruikt wordt in de Scandinavische landen en in Tsjechoslowakije. Oorspronkelijk was de kroon een gouden Franse munt, ingevoerd in 1385. Denemarken en Noorwegen: 1 krone (mv. kroner) = 100 øre; Ijsland: 1 krona (mv. kronur) = lOO aurar; Zweden: 1 kronor (mv. krona) = 100 øre.

PLANTKUNDE. De kroon behoort tot de bloembekleedselen (→bloem) die gewoonlijk twee goed onderscheiden kransen van organen omvatten: de kelkbladeren (sepalen) en de kroonbladeren (petalen), waarbij de kelken de kroonbladeren in de regel om en om (‘alternerend’) gehecht zijn aan de bloembodem. De kroonbladeren staan iets dichter bij het centrum van de bloem, en zijn dan ook de ‘binnenste’ krans bloembekleedselen. De kroon is gewoonlijk gekleurd (d.w.z. niet-groen) en opvallend; de kelk kleiner en groen. Soms is de kranswijze rangschikking afwezig en zijn kelken kroonbladeren spiraalsgewijs rond de bloemas aangehecht en in dat geval zijn kelk en kroon dikwijls niet duidelijk onderscheiden (→Nymphaeaceae). In andere gevallen staan kelken kroonbladeren weliswaar in gescheiden kransen, maar zijn toch naar het uiterlijk niet of nauwelijks verschillend (‘bloemdek’, b.v. bij Liliaceae). Als de kroonbladeren onderling vergroeid zijn, heet de kroon sympetaal (vergroeidbladig); zijn zij vrij, dan heten zij choripetaal (losbladig).

Een bijkroon (corona) kan door haar uiterlijk op een dwaalspoor leiden en voor de kroon worden aangezien, maar een bijkroon ontstaat door het uitgroeien van aanhangsels van een bloemdek, bloembodem, meeldraden, of van de eigenlijke kroon. De kroon kan meerzijdig symmetrisch zijn, tweezijdig symmetrisch, ‘gemaskerd’ (d.w.z. tweelippig, maar de onderlip is tegen de bovenlip gedrukt en sluit de bloemkroonbuis af), vlindervormig of lintvormig. Vervormde kroonbladeren kunnen soms als nectarbakjes fungeren.