Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

klant

betekenis & definitie

m. (-en),

1. persoon in betrekking tot degene die als koopof ambachtsman door hem begunstigd wordt, bij wie hij pleegt te kopen of geregeld koopt: klanten hebben, winnen, verliezen, lokken; een goede —, die geregeld koopt, die men al lang bedient;
2. (in ruimere zin) iemand die iets komt kopen (in betrekking tot de winkelier enz.), zonder gedachte aan regel of gewoonte: er stonden drie klanten in de winkel;
3. (bij uitbreiding) iemand die geregeld ergens komt, habitué: zij zijn vaste klanten in dat café; de klantjes van een dominee; vaste klanten van de politie, die er geregeld mee in aanraking komen, recidivisten;
4. gemeenz. ben. voor een persoon in het alg.: een vrolijke, een rare —; het is me een een rare.