v. (-en), ben. voor het in de kerkgeschiedenis steeds terugkerende streven de kerk naar haar oorspronkelijke bedoelingen te herstellen.
(e) Doordat de kerk in christelijk perspectief niet alleen een goddelijke, maar tevens een menselijke werkelijkheid is, wordt haar concrete historische verschijningsvorm mede bepaald door factoren die in de geschiedenis werkzaam zijn, voornamelijk door het denken en doen van de mensen die tot de kerk behoren. In de kerkgeschiedenis komen hervormingen voor die door charismatische figuren werden gepropageerd, andere gingen uit van de hiërarchie en de concilies. Pogingen tot hervorming hebben dikwijls kerkelijke verdeeldheid in de hand gewerkt. Reeds in de christelijke oudheid was dit het geval voor het →montanisme, dat het ontstaan van wereldvreemde sekten ten gevolge had. Het kloosterwezen daarentegen, dat ook uit protest tegen de verwereldlijking van de kerk was ontstaan, wenste een afbeelding te zijn van de oorspronkelijke kerk en inspireerde vele kerkhervormingen in de middeleeuwen. Dit was o.a. in de 10e eeuw het geval met de →cluniacenzers, die oorspronkelijk het herstel van de kloosterlijke tucht nastreefden, maar weldra de gehele kerk beïnvloedden.
Zonder Cluny is de →Gregoriaanse hervorming (ca.1049—1122), die simonie, priesterconcubinaat en lekeninvestituur bestreed, niet te begrijpen. De armoedebeweging van het begin van de 12e eeuw werd gepredikt door rondtrekkende predikers, die ofwel kloosterstichters werden, ofwel zich buiten de kerk opstelden en tot ketterij vervielen. In dezelfde periode bestendigden de cisterciënzers (→Bernardus van Clairvaux) en de reguliere kanunniken, vooral Prémontré (→Norbertus), de hervormingsidealen van de Gregoriaanse hervorming. In de 13e eeuw kwam een sterke impuls tot kerkhervorming uit de toen gestichte bedelorden van franciscanen en dominicanen, die in een tijd van ongehoorde kerkelijke machtsontplooiing de kerk opriepen tot een leven van armoede, nederigheid en boete. Het verval van de middeleeuwse kerk, waarvan de →Babylonische gevangenschap en het →Westers Schisma sprekende tekens zijn, verwekte een sterke drang naar kerkhervorming. Hervormingspogingen werden ondernomen o.m. door J.→Wiclif en J.→Hus, door de hervormingsconcilies (Pisa, Konstanz, Pavia-Siena, Bazel), door het Vijfde →Lateraans Concilie, door predikanten als →Savonarola en door vertegenwoordigers van het humanisme (→Erasmus).
Al deze pogingen slaagden er niet in de toen gevraagde ‘hervorming in hoofd en leden’ te verwezenlijken. In de 16e eeuw groeide uit dit alom verbreide streven naar kerkhervorming een dubbele hervormingsbeweging met diepgaande en blijvende invloed: de →Reformatie, die zich protesterend afscheidde van de Rooms-Katholieke Kerk, en de →Contrareformatie, binnen die kerk.
Binnen het protestantisme kwamen als hervormingen o.a. voor: het →piëtisme (17e-18e eeuw), het →methodisme (18e eeuw), het →Réveil (begin 19e eeuw) en de anglicaanse →Oxfordbeweging (19e eeuw). In de 20e eeuw ziet men een vernieuwing van de theologie, waarbij vooral de Zwitserse theoloog Karl →Barth betrokken was, en de →oecumenische beweging.
De belangrijkste kerkhervorming in de RoomsKatholieke Kerk sinds de Contrareformatie is die van het Tweede Vaticaans Concilie (1962—65). Zij was sinds lang voorbereid door het hervormingswerk van paus →Pius X, voortgezet door→Johannes XXIII, door de →liturgische beweging, de hernieuwde aandacht voor de bijbel, door de →Katholieke Actie en de vernieuwing van de theologie. LITT: H.Grundmann, Religiöse Bewegungen im Mittelalter (1935); Y.Congar, Vraie et fausse réforme dans l’église (1950); P.Meinhold, Erneuerungsbestrebungen (in: Weltkirchenlexikon, 1960); H. Fiolet, De tweede reformatie (1969); H.Cowdrey, The cluniacs and the Gregorian reform (1970); J. Decavele, De dageraad van de reformatie in Vlaanderen, 1520-65 (1975).