Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

kerkelijk

betekenis & definitie

bn. en bw.,

I. bn.,
1. tot de of een kerk in betrekking staand, in haar dienst; — wijkwerk; hoogleraar, hoogleraar vanwege de Ned.-Hervormde Kerk of een ander kerkgenootschap aan een rijksof gemeentelijke universiteit;
2. van, behorend bij de kerk, in verschillende opvattingen; bij haar in gebruik: kerkelijke ceremoniën; het jaar, tijdkring die begint met de eerste zondag van de advent; de of een kerk toebehorend: kerkelijke goederen; de kerk tot voorwerp hebbend: — bestuur; kerkelijke geschiedenis; van de kerk uitgaand: kerkelijke straffen, verordeningen; kerkelijke goedkeuring; in tegenst. tot burgerlijk: kerkelijkeambten; kerkelijke gemeente; kerkelijke belasting; het — huwelijk; de Kerkelijke Staat, wereldlijk gebied waarover de paus soeverein was; in tegenst. tot wereldlijk of werelds: het leven; kerkelijke liederen;

II. bw.,

1. volgens de eisen of gebruiken van de of van een kerk: een huwelijk — inzegenen;
2. volgens, voorzover de kerk betreft: Geertruidenberg ressorteerde kerkelijk onder ’s-Hertogenbosch;
3. vanwege de kerk: goedgekeurd.