Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

interferometer

betekenis & definitie

m. (-s), optisch instrument dat berust op de interferentie van twee of meer lichtbundels.

(e) In een interferometer interfereren twee (of meer) bundels coherent licht (afb.). Bij afbeelding met een lens ontstaan in een vlak ringen of strepen van maximale intensiteit op die plaatsen waar het optisch weglengte-verschil tussen de bundels een geheel aantal golflengten is. Werkend met monochromatisch licht kan men zeer kleine verschillen in optische weglengte vaststellen (tot ca. →golflengte = 5 nm) door te letten op verschuivingen of vervormingen in het strepenpatroon. Toepassingen zijn: nauwkeurige hoekmetingen, lengtemetingen en de meting van kleine brekingsindexverschillen, de vlakheid van oppervlakken en de vorm van lensoppervlakken.

Een verscherping van de voorwaarde van gelijke fase in een intensiteitsmaximum wordt verkregen door het wegverschil tussen de bundels groot te maken en tevens door een groot aantal bundels te laten interfereren (interferometer van Fabry-Pérot, Lummer-Gehrkeplaat).. Tussen twee van deze scherpe intensiteitsmaxima komt dan ruimte voor maxima van licht van een iets verschillende golflengte, d.w.z. men heeft een spectraalapparaat verkregen met zeer groot oplossend vermogen (van de orde 106), dat tevens zeer lichtsterk is. Een beperking is dat slechts een klein spectraalgebied onderzocht kan worden wegens de overlappende ordes. Genoemde beperking wordt vermeden in een recent tot ontwikkeling gekomen tak van interferometrie, de Fourier-spectrometrie. In deze techniek wordt een van de spiegels in een Michelson-interferometer langzaam verplaatst met een snelheid v over b.v. 50 cm. Het wegverschil tussen de bundels neemt dan toe van 0 tot 100 cm.

Gebruikt men monochromatisch licht met golflengte A0 en plaatst men een foto-elektrische detector achter de interferometer, dan registreert deze detector het langs komen van 100/λ0 = ca. 106 interferentiestrepen als een sinusvormig signaal met frequentie v/λ0. Straling met een andere golflengte λ geeft aanleiding tot een signaal met frequentie v/λ1. Het apparaat merkt elke golflengte met een eigen frequentie van ca. 103 Hz. Men verkrijgt zo een interferogram, de Fourier-getransformeerde van het spectrum, die vervolgens met een computer teruggetransformeerd wordt tot het oorspronkelijke spectrum. De methode heeft het voordeel, dat alle spectraalelementen simultaan gedurende de gehele meettijd gedetecteerd worden. Resultaten zijn m.n. in het infrarood verkregen. Connes heeft b.v. spectra van Venus en Mars verkregen met een oplossend vermogen dat ca. 100 x groter is dan in de spectra opgenomen met roostermonochromatoren.