Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

Iers

betekenis & definitie

I. bn., van, uit Ierland of van de Ieren: een klooster; Ierse setter, roodbruine jachthond zoals in Ierland gefokt;

II. zn. o., de Ierse taal (e).

(e) Het Iers is de belangrijkste representant van de groepKeltische talen. Vanaf de tijd dat er teksten zijn overgeleverd, vertoont het Iers zich als een (overkoepelende) cultuurtaal; de verschillende dialecten werden pas ca.1700 zichtbaar. In de 19e eeuw viel de taal in dialecten uiteen en dreigde geheel te verdwijnen. Dank zij een krachtige poging van de Ierse regering het Iers te redden en opnieuw tot een cultuurtaal te vormen, bleef de taal bestaan.

Het afsterven van het Iers was een slepend gevolg van de Engelse (eigenlijk Anglo-Normandische) verovering na 1155; het effect kwam echter pas te voorschijn na 1600. In de 19e eeuw was het Iers afgezakt tot de omgangstaal van arme, afgelegen bevolkingsgroepen; het Engels kreeg bovendien een dermate grote greep op de Ieren, dat het Iers zich niet door een zich vernieuwende woordenschat (en een veranderende spelling) kon blijven aanpassen. Het bleef in feite op een laatmiddeleeuws punt staan. Vandaar de grote moeilijkheden om de taal opnieuw ingang te doen vinden. In 1971 sprak 28,3 % van de bevolking Iers, tegen 19,3 % in 1926. Historisch onderscheidt men het Iers in: Oudiers (eind 7e eeuw-begin 10e eeuw); Middeliers (begin 10e eeuw-ca.1500); Nieuwiers (van ca.1500—heden) .Vóór het Oudiers onderscheidt de wetenschap een periode van archaïsch Iers.

Al bij het Oudiers blijkt het sterke accent op het begin der woorden (alleen een deel van de vormen van samengestelde werkwoorden heeft de klemtoon op de tweede lettergreep) een slopende uitwerking te hebben gehad. Einden tussensyllaben zijn verloren gegaan of slechts in verminkte vorm bewaard. De oorspronkelijke vormen kunnen afgeleid worden uit de invloed die vroegere klanken op hun omgeving hebben uitgeoefend. Het kenmerkende feit doet zich hierbij voor dat de Keltische talen in het algemeen niet het woord als eenheid aanhouden, doch het zinsdeel (invloed van klanken op hun omgeving overschrijdt derhalve de woordgrens).

Wat de vormleer betreft vertoont het Oudiers een schat van Indo-europese resten. Het Ierse nomen is even rijk als het Indische wat betreft zijn stamgroepen. Het werkwoord is bijzonder overvloedig van vormen voorzien. Ook syntactisch is het Oudiers merkwaardig genoeg. Dit blijkt o.a. uit de mogelijkheid om relatieve zinnen te maken zonder relatieve pronomina, en uit de invoeging tussen voorvoegsel(s) en werkwoordsvorm(en) van de pronomina die het onderwerp bij de werkwoordsvorm uitdrukken (de infixpronomina).

In het Middeliers beginnen de vormen van de infixpronomina door elkaar te lopen, de werkwoordsvormen worden vereenvoudigd, het onzijdige woordgeslacht verdwijnt enz.

Bij het Nieuwiers is de syntaxis van de pronomina geheel veranderd: als het lijdend voorwerp een pronomen is, wordt het (analytisch) door een los woord uitgedrukt. Op deze analytische weg gaat het Iers tot in de 20e eeuw voort. Toch zijn de perioden van het Iers in de handschriften niet altijd op het eerste gezicht te onderkennen: de kopiisten waren vaak conservatief en gebruikten vormen die al lang uit het taalgebruik waren verdwenen. Omgekeerd moderniseerden zij ook wel oude teksten bij het overschrijven. Dat is vooral na te gaan wanneer het poëzie betreft; zowel rijm als metrum kunnen helpen bij het terugvinden van de oorspronkelijke vorm.

Schrift. Vanaf het ogenblik dat de Ieren zich van lettertekens gingen bedienen, gebruikten zij een alfabet met enigszins afwijkende vormen van de gangbare Romeinse. Zij hebben dit tot op heden gehandhaafd. De spelling van het (moderne) Iers kan het af met achttien letters; a, e, i, o, u; b, c, d, ƒ, g, h, l, m, n, p, r, s, t, en twee diacritische tekens: een accentstreep voor de lange vocalen, en een boven de letter geplaatste punt voor de verzachting van de consonanten. Wanneer men evenwel Ierse teksten met Latijnse letters schrijft, wordt de verzachting van de medeklinker aangegeven door een er achter geplaatste h. Het Iers heeft ook een ogam-alfabet (→ogam) gekend, een systeem van korte en lange kerven aangebracht op en ter weerszijden van een verticale middellijn.

Het werd in de 5e en 6e eeuw m.n. gebruikt voor grafschriften in steen. In later tijd vindt men het soms als een soort geheimschrift in manuscripten; in dat geval met punten en strepen in plaats van kerven. [prof.dr.Maartje Draak] LITT. R.Thurneysen, A grammar of Old Irish (1946); H.H.Wagner, Linguistic atlas and survey of Irish dialects (4 dln. 1958-64); D.Greene, The Irish language (1966); T.O’Rahilly, Irish dialects past and present (1972).