Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

gebroken

betekenis & definitie

bn.,

1. waarin een breuk is; ofwel: niet een geheel vormende, stuk, kapot: — glaswerk, een bus — biskwietjes;
2. (heraldiek) een — lans, waarvan de schacht met splinters is afgebeeld; (pers., tig.) hij voelde zich —, van kracht beroofd zonder energie; een — man, zonder energie, als gevolg van grote tegenspoed; — van smart, geheel overweldigd;
3. (rekenkunde) een — getal, een breuk of een gemengd getal;
4. waarvan de samenhang geheel of gedeeltelijk verbroken is of het verloop gestoord; niet doorlopend; omgeploegd; — weide, tot bouwland omgeploegd; een — week, week waarin slechts gedeeltelijk gewerkt kan worden; een — leven, waarvan de ontwikkeling door grote of velerlei tegenspoed geknakt is; een — lijn, die bestaat uit de vereniging van enige rechte lijnen in hetzelfde platte vlak, die niet in elkanders verlengde vallen; een — kap (op een huis), waarvan de doorsnede een halve achthoek vormt, mansardekap; — fronton; (muziek) — akkoorden, waarvan de tonen niet tegelijk, maar na elkaar aangeslagen worden; — vers, vers met cesuur waarin de beide delen elk tot een andere zin behoren; een — schip, schip met een katterug; (heraldiek) van wapens, met een breuk (brisure, d.w.z. een verandering die jongere zonen en bastaarden in het vaderlijke wapen aanbrengen, om zich te onderscheiden van de oude tak, die het volle wapen voert) ;een — paard, met een gespleten kruis, een holte of sleuf in de verlenging van de ruggegraat en de staart;
5. een — stem, op gebrekkige of stamelende wijze en met tussenpozen voortgebracht, als een gevolg van gemoedsaandoeningen of lichamelij ke uitputting of krachteloosheid; gebrekkig, de nodige vaardigheid missend: hij sprak haar in — Frans aan;
6. (van kleuren) niet zuiver, met een bijvoegsel: — wit, niet zuiver wit.