bn. en bw.,
1. in een daad of daden bestaand, meestal in de rechtstaal gebruikelijk: — geweld; feitelijke aanranding; de feitelijke rechter, onjuist gebruik voor rechter die over de feiten oordeelt, judex facti;
2. het karakter van een feit dragend, uit de feiten blijkend, werkelijk: de feitelijke toestand; bw.: inderdaad, in werkelijkheid: — heeft hij ongelijk; eigenlijk, — is hij de schuldige.