Wat is de betekenis van feitelijk?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

feitelijk

feitelijk - Bijvoeglijk naamwoord 1. zo niet op papier dan toch wel in werkelijkheid Dit is een feitelijke erkenning van zijn ongelijk. 2. eigenlijk. feitelijk - Bijwoord 1. zo niet op papier dan toch wel in werkelijkheid Hij heeft feitelijk...

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

feitelijk

feitelijk - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: fei-te-lijk 1. in de grond van de zaak, in werkelijkheid ♢ de feitelijke toestand ken ik niet Bijvoeglijk naamwoord: fei-te-lijk de/het feitelijke ... ...

2024-04-26
Ambtelijk taalgebruik

Wouter de Koning (1976)

feitelijk

kan meestal weggelaten worden, anders: werkelijk/eigenlijk.

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Feitelijk

adj., feitlik; adv., feitlik(s), feitliken.

2024-04-26
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Feitelijk

bn. bw., 1. in een daad of daden bestaand, meest in rechtstaal gebruikelijk : feitelijk geweld-; feitelijke aanranding; — (rechtst.) de feitelijke rechter, onjuist gebruik voor: rechter die over de feiten oordeelt, judex facti; 2. het karakter van een feit dragend, uit de feiten blijkend, werkelijk: de feitelij...

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

feitelijk

I. bn. (1 daadwerkelijk inz. rechtst.; 2 het karakter v. e. feit dragend; uit de feiten blijkend): 1. feitelijke aanranding; 2. de feitelijke toestand, werkelijk. II. bw. (welbeschouwd, inderdaad): die wet is feitelijk nooit uitgevoerd.

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

feitelijk

('feitәlәk) I. bn. en bw. 1. Recht, daadwerkelijk: -e aanranding. 2. werkelijk: de -e toestand; gelijkheid rechtens en -. II. bw. inderdaad, welbeschouwd: heeft hij ongelijk.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

feitelijk

bn. en bw., 1. in een daad of daden bestaand, meestal in de rechtstaal gebruikelijk: — geweld; feitelijke aanranding; de feitelijke rechter, onjuist gebruik voor rechter die over de feiten oordeelt, judex facti; 2. het karakter van een feit dragend, uit de feiten blijkend, werkelijk: de feitelijke toestand; bw.: inderdaad, in werkelijkheid:...