Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-06-2020

evangelie

betekenis & definitie

[Gr. euaggelion, goede boodschap], o. (-liën, -s),

1. de leer van Jezus Christus, de blijde boodschap: het — verkondigen;
2. elk van de vier boeken van het NT, waarin het leven en de leer van Jezus zijn beschreven; die vier boeken samen;
3. gedeelte daarvan, gelezen of gezongen in de eredienst (m.n. de mis), deel van de eredienst waarin dat gelezen wordt;
4. (oneig.) ontwijfelbare waarheid: wat hij zegt is juist geen —, men kan niet alles geloven wat hij zegt; mijn woord is mijn —, wat ik heb gezegd of beloofd, daar blijf ik bij;
5. (fig.) leer die men belijdt: het — van de theosofen.

In de oude christenheid was het evangelie de goede boodschap aangaande Jezus Christus. De latere betekenis van verhaal over de woorden en daden van Jezus kreeg het door Marcus, die het nodig oordeelde de feiten te boek te stellen, die men nog uit de mond van de oude getuigen had kunnen vernemen. Hij noemde dit het evangelie van Jezus Christus (Marcus 1, 1). Het litteraire genre werd dus waarschijnlijk pas door Marcus voorbereid. Vandaar: het ‘evangelie naar of volgens Mattheüs’ enz. (er is maar één evangelie, maar dat komt in verschillende recensies tot ons).

Het verband van de vier evangeliën kan men moeilijk ontwarren. De eerste drie evangeliën, die het meest met elkaar overeenkomen, noemt men de synoptici (tegenover Johannes), omdat zij zich lenen tot het maken van een gemeenschappelijk overzicht (Gr. synopsis). Er zijn een aantal hypothesen gewaagd om tot een oplossing te komen. Men heeft die gezocht in de traditiehypothese, waarbij zeer de nadruk werd gelegd op de mondelinge overlevering in de oudheid; de diëgesenhypothese, waarbij men als bronnen aannam een groot aantal losse aantekeningen; de oerevangeliehypothese, waarbij men aannam dat de meerderheid van de stof uit een al dan niet nog bestaand evangelie is voortgekomen (dit oer-evangelie is dan doorgaans Marcus, een oer-Marcus of een Aramese editie van de proto-Mattheüs); de gebruikshypothese laat de evangelisten elkanders teksten gebruiken en tracht, dat gebruik nagaande, tot een oplossing te komen; de tweebronnenhypothese komt op het volgende neer: Jezus’ daden en Aramese woorden werden mondeling meegedeeld door Petrus, van wie Marcus veel optekende tegen het jaar 70 te Rome. Marcus maakte daarbij misschien gebruik van een ouder Aramees geschrift, dat van Mattheüs kan zijn (ca. 60), tevens van Griekse vertalingen ervan (door Papias logia genoemd, de latere Q-bron). Uit Matt. 5, 6 en 7, die al zeer vroeg bekend waren als ‘woorden van Jezus’, is ca. 80 het evangelie van Mattheüs voortgekomen, het meest systematische. Het evangelie van Lucas is geschreven ongeveer in dezelfde tijd als Mattheüs of iets later en steunt op mondelinge gegevens naast de logia, het evangelie van Marcus en misschien nog een eigen schriftelijke bron.

Het evangelie van Johannes is ontstaan tegen het einde van de le eeuw, na en als aanvulling op de andere drie; het is de neerslag van een geloof in Jezus Christus zoals dat ook in de nieuwtestamentische brieven leeft en waarvan het getuigen wil. LITT. R.Bultmann, Die Geschichte der synoptischen Tradition (1921); V.Taylor, The formation of the gospel tradition (1945); L. Vaganay, Le problème synoptique (1954); W.Farmer, The synoptic problem (1964); P.Feine, J.Behm en W.Kümmel, Einleitungin das NT (14e dr. 1965); A.F.J.Klijn, De wordingsgesch. van het NT (1965); K.Popma, Evangelie en geschiedenis (1972); L.Frey, Analyse ordinale des évangiles synoptiques (1973). LITURGIE. Het voorlezen van het evangelie dateert uit de eerste eeuwen van het christendom en heeft een bevoorrechte plaats in de christelijke liturgie, hetgeen o.a. blijkt uit het feit, dat deze lezing als laatste plaats heeft en vanouds door de gemeente staande wordt aangehoord. Het plechtig zingen van het evangelie in de Romeinse en oosters-orthodoxe liturgieën wordt begeleid door kaarslicht en wierook.