Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Christus

betekenis & definitie

[→Gr. Christos, gezalfde], titel en later tweede eigennaam van →Jezus, de joodse rabbi die door de christelijke kerken als hun stichter wordt beschouwd.

De naam is de Griekse versie van het Hebreeuwse en Aramese maschiach (Messias), waarmee onder het Oude Verbond de (gezalfde) koning, hogepriester en patriarch werd aangeduid en onder het laat-jodendom vooral de verwachte heilskoning; hij werd door de oerkerk als specifieke titel aan de naam Jezus toegevoegd (Hand.2,3136). Jezus zelf toonde zich terughoudend om de Christus of →Messias genoemd te worden, vanwege de nationalistische en politieke inhoud die deze titel voor de meesten van zijn tijdgenoten had. In Marc. 14,62 noemt hij zich echter zo, om uit te sluiten dat hij nog een andere heilbrenger zou verwachten. Reeds in de apostolische tijd werd de ambtstitel Christus een tweede eigennaam van Jezus, m.n. bij Paulus.LITT. R.Guardini, Het beeld van Christus in de geschriften van Paulus en Johannes (1963); Y.Congar, Jezus Christus, beeld van de onzichtbare God (1966); E.Schillebeeckx, Jezus, het verhaal van een levende (1974).

ICONOGRAFIE. Vóór de 3e eeuw werd Christus in de vroegchristelijke kunst slechts aangeduid door symbolen als →Christusmonogram, lam en vis. Onder invloed van niet-christelijke ideeën van de ideale godheid werd hij op de eerste figurale voorstellingen in catacomben en op sarcofagen afgebeeld als een mooie jongeman zonder baard. Christus als →Goede Herder was het geliefde thema. Nadat het christendom in de 4e eeuw staatsgodsdienst was geworden, kwam uit het Oosten het type van Christus als leraar of koning: een oudere, waardige figuur met baard. De oosterse hiëratische Christus, tronend in hemelse sferen, beïnvloedde ook de afbeeldingen in de Karolingische en Ottoonse kunst, waar Christus echter meestal baardeloos werd voorgesteld.

De Byzantijnse →Pantokrator, de rechterhand zegenend geheven, in de linkerhand een boek of boekrol (Cappella Palatina in Palermo, dom van Monreale, dom van Cefalù) werd de →Majestas Domini (Christus tronend in de →mandorla) van de portalen en absissen van de romaanse kathedralen, o.a. te Vézelay, Autun, Moissac en Maastricht (kruisgang van de Sint-Servaas). In de gotiek ontstond een menselijker beeld van Christus (Beau Dieu, b.v. in Amiens en Chartres). Grotere aandacht werd gegeven aan Christus als Man van Smarten. De kruisiging, sinds de 8e eeuw een regelmatig voorkomend thema met aanvankelijk een triomferende Christus in een lang gewaad aan het kruis, werd toen een realistisch weergegeven scène, waarbij Christus het toonbeeld van het lijden werd (Grünewald). Tijdens de renaissance en barok werd weer meer de nadruk gelegd op de triomferende Christus, weergegeven als een waardige figuur vol schoonheid en kracht (Rafaël, Titiaan, Michelangelo, Rubens). Het Christusbeeld van Rembrandt wijkt hiervan af door zijn eenvoud en ingetogenheid.

In de 18e en 19e eeuw trachtten kunstenaars weer de meer lieflijke Christus uit de vroege gotiek tot leven te brengen. Door sentimentaliteit ontstond echter al spoedig een vervlakking. De moderne kunst, die zich in veel mindere mate met het uitbeelden van de Christusfiguur bezighoudt, tracht een nieuw beeld van Christus te scheppen (Rouault, Epstein).

LITT. K.Künstle, Ikonographie der christl. Kunst I (1926); W.J.A.Visser, Die Entwicklung des Christusbildes in Literatur und Kunst (1934); H.Preuss, Das Bild Christi im Wandel der Zeit (1934); F.Mader en R.Hoffmann, Christus in der Kunst (1947); F.van der Meer, Christus’ oudste gewaad (1948); J. Jobé, Le Christ dans tout le monde (1962); J.J.M. Timmers, Christ. symboliek en iconografie (2e dr. 1974).