Argumentatie die stelt dat geslachtelijke voortplanting in stand gehouden wordt door de noodzaak tot voortdurende aanpassingen aan de veranderende biotische omgeving
De Red Queen-hypothese werd in 1973 geïntroduceerd door de Amerikaanse bioloog Leigh M. Van Valen (1935-2010). Hij verwees daarbij naar het boek van Lewis Carroll, “Through the Looking-Glass”, waarin Alice terecht komt in een krankzinnig schaakspel. De zwarte dame (in het Engels werden de zwarte en witte schaakpartij ook wel aangeduid als “Red” en “White”), neemt haar bij de hand en maant haar aan tot rennen. Na een tijdje merkt Alice dat ze nog niets opgeschoten zijn, maar de zwarte dame verklaart: “Hier moet je rennen om op dezelfde plaats te blijven”.
Van Valen dacht bij de noodzaak tot voortdurend rennen aan interacties met concurrenten, parasieten en ziekteverwekkers. Elke soort is gedwongen te evolueren, puur vanwege het feit dat soorten waarvan hij nadeel ondervindt steeds veranderen en effectiever worden. Seksualiteit is een manier om met steeds nieuwe combinaties van genen een hoge evolutiesnelheid te realiseren.
Van Valen betoogde dat de uitsterfkans binnen soortengroepen vrijwel constant is en kenmerkend voor die groep. De constantheid van uitsterven betekende volgens hem dat de totale fitness in een levensgemeenschap hetzelfde blijft, zodat een toename bij de ene soort een afname bij andere soorten bewerkstelligt. Veranderingen in het milieu waren volgens hem minder belangrijk.
De hypothese van de zwarte dame is één van de vier hoofdverklaringen voor het bestaan van seksualiteit. De andere zijn de tangled bank-hypothese, opgesteld door Graham Bell, Mullers palwiel (“Muller’s ratchet”) en de hypothese van toenemende genetische belasting (“genetic load”) van Haldane. Toch zijn geen van deze theorieën voor 100% bevredigend.