Encyclopedie van de evolutiebiologie

Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Gepubliceerd op 13-08-2019

Osteologie

betekenis & definitie

Bottenkunde; onderdeel van de anatomie; wetenschappelijke studie van de verschillende onderdelen van een skelet, hun vorm en structuur, de daaruit af te leiden functies en de verschillen tussen soorten

Omdat botten nu eenmaal beter fossiliseren dan zachte weefsels is onze kennis over de evolutie in het verleden vooral gebaseerd op botten, tanden en kiezen. De studie van gefossiliseerde botten is het terrein van de paleontologie.

Osteologie heeft ook toepassingen in de bewegingsleer (relatie tussen de vorm van het skelet en de voortbeweging), fysiotherapie (behandeling van bewegingsbeperkingen), archeologie (oudheidkunde), forensische wetenschap (opsporen van misdaden), pathologische anatomie (reconstructie van doodsoorzaken) en taxidermie (opzetten van dieren).

Een fossiel wordt meestal gevonden in een groot aantal brokstukken van botten. Een goede osteoloog kan aan de hand van zulke brokstukken vaststellen om welk onderdeel van het skelet het gaat en van welke soort het afkomstig is. Daaruit wordt een reconstructie gemaakt van een volledig skeletonderdeel (schedel, bekken of andere onderdelen). Vaak worden op skeletonderdelen bepaalde vaste punten gedefinieerd, bijvoorbeeld het punt op de schedel waar de wandbeenderen samen komen met het achterhoofdsbeen (punt λ). Zulke punten geven houvast bij kwantitatieve en vergelijkende analyse.

De vorm van een bot hangt sterk samen met de aanhechting van spieren. Spieren hechten vaak aan aan uitsteeksels, richels of knobbels. Zo zien we aan de sagittale kam dat een soort grote kauwspieren had. Aan de positie van het foramen magnum in het basicranium kunnen we afleiden of een soort op twee benen liep; aan de lengte van de dorsale uitsteeksels van de cervicale wervels kunnen we de grootte van de nekspieren afmeten en de verhouding van de lengtes van de ledematen (de intermembrale index) geeft informatie over de voortbeweging.