Verzameling specimens die aan een bepaalde soort toegeschreven worden, inclusief degene die werden toegevoegd nadat de soort beschreven was
In de biologie is het holotype (ook type-specimen) het object waar de soortbeschrijving op gebaseerd is en dat in een natuurhistorisch museum als referentie bewaard wordt. De bedoeling is dat door het vastleggen van het holotype geen verwarring kan ontstaan over welke specimens tot een bepaalde soort gerekend moeten worden. Maar in de paleontologie (leer der fossielen) ligt dit moeilijker omdat vaak niet alle onderdelen van het lichaam als fossiel bekend zijn. Met de term hypodigma (letterlijk “voorbeeld”) worden alle fossiele brokstukken meegenomen die onder dezelfde soort geschaard worden, ook degene die later gevonden zijn en misschien ietsje verschillen van het origineel.
Vaak ontstaat er discussie over welke fossielen tot het hypodigma van een soort gerekend kunnen worden. Sommige paleontologen, o.a. de Amerikaan Ian Tattersall, hebben een grondige hekel aan het oprekken van de grenzen van een hypodigma zodat alles wat ook maar een beetje lijkt op het holotype tot dezelfde soort gerekend wordt. Dat is volgens hem het geval bij Homo erectus als je daar de Dmanisi-fossielen uit Georgië toe rekent die in 2013 beschreven werden.
Bij de Heidelbergmens gaat de discussie over de vraag of de fossielen van Sima de los Huesos (Spanje, 430 ka oud) daar bij gerekend moeten worden. Een Canadese groep die de zaak recentelijk opnieuw onderzocht, heeft voorgesteld dat deze fossielen uit het hypodigma van H. heidelbergensis verwijderd worden en bij H. neanderthalensis horen. Alleen de Afrikaanse, Centraal-Europese (o.a. de Mauer-kaak uit Heidelberg) en Oost-Europese fossielen verdienen de naam Homo heidelbergensis.