Encyclopedie van de evolutiebiologie

Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Gepubliceerd op 30-07-2020

Baldwin-effect

betekenis & definitie

Evolutiemechanisme waarbij natuurlijke selectie werkt op door het milieu geïnduceerde nieuwe fenotypes

De Amerikaanse psycholoog James Mark Baldwin (1861-1934) introduceerde in 1896 een evolutiemechanisme dat later bekend is geworden als het "Baldwin-effect". Hij stelde dat organismen plastisch zijn en fenotypes produceren die zich binnen een generatie aanpassen aan het milieu. Natuurlijke selectie werkt vervolgens in de richting van de plasticiteit: fenotypes die oorspronkelijk door het milieu geïnduceerd werden kunnen door natuurlijke selectie bevorderd worden en overgeërfd. Hij noemde dit "accomodatie".

Baldwin was geen aanhanger van Lamarck; hij volgde Darwin maar meende dat kleine lukrake mutaties onvoldoende waren voor organische evolutie; accommodatie is nodig om nieuwe variaties te versterken.

Baldwin stelde ook dat plasticiteit als zodanig adaptief kan zijn en dat daarop geselecteerd kan worden. Eenzelfde mechanisme werd door Richard Wolterek verondersteld bij zijn introductie, in 1909, van de term “reactienorm”.

Het Baldwin-effect is verwant aan het begrip “genetische assimilatie”, geïntroduceerd door Conrad Hal Waddington (1905-1975). Waddington stelde dat natuurlijke selectie kan werken op het totale ontwikkelingsprogramma en kanalisatie van de ontwikkeling kan veroorzaken. Een fenotypisch kenmerk dat aanvankelijk alleen geproduceerd wordt in antwoord op een milieu-invloed wordt onder invloed van selectie in het genotype vastgelegd. De begrippen hangen samen maar zijn niet hetzelfde. Bij het Baldwin-effect blijft de plasticiteit in stand, of neemt zelfs toe, terwijl bij genetische assimilatie de plasticiteit juist afneemt.

Het Baldwin-effect treedt op als plasticiteit op zich voordelig is en er geen kosten aan verbonden zijn. Genetische assimilatie treedt op als plasticiteit kosten met zich mee brengt, bijvoorbeeld door koppeling met nadelige genen of door negatieve pleiotropie.