(Gr. Seirenes), in de Griekse mythologie wezens met een vogellichaam en een vrouwehoofd.
Zij woonden op een eiland en lokten met hun betoverend gezang de voorbijvarende zeelieden onweerstaanbaar naar de kust waar zij schipbreuk leden. Odysseus wist aan hun invloed te ontkomen, door zijn schepelingen de oren met was dicht te stoppen en zich zelf aan de mast te laten vastbinden (Hom. Od. XII, 39 e.v., 158 e.v.). Ook op de passerende Argonauten had het gezang van de Sirenen geen uitwerking, doordat Orpheus met zijn nog lieflijker gezang hen deed verstommen. Homerus spreekt van twee Sirenen, latere auteurs van drie of vier. Zij werden beschouwd als dochters van Phorcys of van de stroomgod Achelous. Ovidius beschrijft haar als nimfen, speelgenoten van Proserpina, die aanwezig waren bij haar roof. Omdat zij de wandaad niet verhinderd hadden, veranderde Ceres (Demeter) haar in vogels met vrouwegezichten (Ov. V, 551 e.v.).
Als haar woonplaats noemen de Latijnse auteurs de ‘Sirenum scopuli’, drie kleine rotseilandjes tussen Sorrento en Capri (Verg. V, 864; Ov. XIV, 88).ICONOGRAFIE Het avontuur van Odysseus met de Sirenen is o.a. afgebeeld op een Corinthische arybalios (ca. 570 v.C.) te Boston. Enkele Sirenen zijn hier geheel als roofvogel voorgesteld. De gebruikelijke voorstelling van de Sirenen als grote vogels met een vrouwehoofd, ziet men o.a. op de bekende Attische vaas van de zgn. Sirenenschilder (ca. 475 v. C.) te Londen: Odysseus’ schip met de held zelf aan de mast gebonden, vaart met volle kracht tussen twee rotsen waarop de Sirenen zitten. Een van de monsters stort zich in zee, omdat haar opzet niet geslaagd is.
Zie Odysseus, Argonauten, Orpheus, Phorcys, Achelous, Proserpina, Ceres