zwijgen - onregelmatig werkwoord
uitspraak: zwij-gen
1. je stem niet laten horen, niets zeggen
♢ ik praatte de hele tijd, maar Anja zweeg
1. kunnen zwijgen
[een geheim kunnen bewaren]
2. hem het zwijgen opleggen
[verbieden te praten]
3. er het zwijgen toe doen
[er niets over zeggen]
4. hem tot zwijgen brengen
[laten stoppen met praten]
5. om nog maar te zwijgen van ...
[dan hebben we het nog niet eens daarover]
6. wie zwijgt stemt toe
[als je niets zegt ben je het ermee eens]
Onregelmatig werkwoord: zwij-gen
ik zwijg
jij/u zwijgt
hij/zij zwijgt
wij/zij/jullie zwijgen
ik/jij/u/hij/zij zweeg
wij/zij/jullie zwegen
hij heeft gezwegen
zwijgend, zwijgende
Tegenstellingen
kleppen, lullen, praten, spreken
Gepubliceerd op 14-11-2017
zwijgen
betekenis & definitie