horen - regelmatig werkwoord
uitspraak: ho-ren
1. het met je oren waarnemen
♢ ik hoor dat er iemand aan komt lopen
1. laat eens van je horen!
[stuur eens een bericht]
2. ik heb het van horen zeggen
[anderen hebben het me verteld]
3. wie niet horen wil, moet maar voelen
[als je niet gehoorzaamt krijg je klappen]
4. horen en zien vergaat je
[het is een vreselijke herrie]
5. van horen zeggen liegt men het meest (TB)
[je moet niet alles geloven wat je hoort]
6. nou hoor ik je, zei dove Jaap (TB)
[ik snap het]
2. wat gepast is
♢ je hoort in de kerk niet zo hard te praten
3. bij iemand of iets passen
♢ die kop en schotel horen bij elkaar
Regelmatig werkwoord: ho-ren
ik hoor
jij/u hoort
hij/zij hoort
wij/zij/jullie horen
ik/jij/u/hij/zij hoorde
wij/zij/jullie hoorden
hij heeft gehoord
de/het/een gehoorde ....
horend, horende
Synoniemen
behoren, betamen, oppikken, vernemen
Gepubliceerd op 14-11-2017
horen
betekenis & definitie