Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 30-11-2017

verleden

betekenis & definitie

verleden - bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord
uitspraak: ver-le-den

1. wat voorbij is in de tijd
♢ verleden week heb ik een fiets gekocht
1. verleden week
[in de afgelopen week]
2. dat is (voltooid) verleden tijd
[dat is definitief voorbij, bestaat niet meer]
3. de onvoltooid verleden tijd
[vormen van het werkwoord die aangeven dat iets in het verleden gebeurde, maar nog niet voltooid is]
4. het verleden (voltooid) deelwoord
[geeft aan dat de handeling van het werkwoord al gebeurd is]
5. verleden tijd
[de tijden van het werkwoord die een werking of toestand in het verleden aangeven]

1. tijd die voorbij is
♢ oude mensen praten vaak over het verleden
1. een crimineel verleden hebben
[in het verleden veroordeeld zijn voor een misdrijf]
2. wat in vroeger tijden gebeurd is
♢ wij bestuderen het verleden van dit dorp
1. een verleden hebben
[dingen gedaan hebben die niet door de beugel kunnen]
2. iemand met een verleden
[die dingen gedaan heeft die niet door de beugel kunnen]

Bijvoeglijk naamwoord: ver-le-den

Synoniemen
jongstleden

Tegenstellingen
komend, toekomstig

Zelfstandig naamwoord: ver-le-den
het verleden

Tegenstellingen
toekomst, verschiet