week - bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord
1. zacht en slap
♢ door de vorst is het plastic week geworden
1. in de week zetten
[in het water zetten om schoon te laten worden]
1. periode van zeven dagen
♢ we gaan een week op vakantie
1. week in week uit
[altijd]
2. door de week
[alleen op werkdagen, niet op zondag]
Bijvoeglijk naamwoord: week
... is weker dan ...
het weekst
de/het weke ...
iets weeks
Zelfstandig naamwoord: week
de week
de weken
het weekje
Synoniemen
onvast
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk