vat - zelfstandig naamwoord
1. ronde diepe bak waar je dingen in kunt bewaren
♢ deze zuurkool komt uit het vat
1. wat in het vat zit, verzuurt niet
[het is niet erg als het wordt uitgesteld]
2. uit een ander vaatje tappen
[iemand ineens anders gaan behandelen of toespreken]
3. een vaatje buskruit
[een driftkop]
4. holle vaten klinken het hardst
[de domsten hebben de grootste mond]
5. niet weten hoe je het in het vat moet gieten
[hoe je het moet aanpakken, zeggen]
6. een vat vol tegenstrijdigheden
[een mens met tegengestelde neigingen]
2. ding waar je iets in kunt doen
♢ geef je het zoutvaatje even door?
Algemene uitdrukkingen:
1. ik heb er geen vat op
[geen greep op, ik begrijp het niet]
Zelfstandig naamwoord: vat
het vat
de vaten
het vaatje
Gepubliceerd op 14-11-2017
vat
betekenis & definitie