vastzitten - onregelmatig werkwoord
uitspraak: vast-zit-ten
1. in de gevangenis zitten
♢ mijn buurman heeft vastgezeten, maar nu is hij weer vrij
1. ergens aan vastzitten
[het moeten doen, er niet meer onderuit kunnen]
2. op een bepaalde plaats blijven zitten
♢ de pleister is erg gaan vastzitten
Onregelmatig werkwoord: vast-zit-ten
ik zit vast (... ik vastzit)
jij/u zit vast (... jij vastzit)
hij/zij zit vast (... hij vastzit)
wij/zij/jullie zitten vast (... wij vastzitten)
ik/jij/u/hij/zij zat vast (... ik vastzat)
wij/zij/jullie zaten vast (... wij vastzaten)
hij heeft vastgezeten
vastzittend, vastzittende
Tegenstellingen
loslaten
Gepubliceerd op 14-11-2017
vastzitten
betekenis & definitie