troon - zelfstandig naamwoord
1. grote, fraaie stoel van een koning of koningin
♢ bij het voorlezen van de troonrede zit koningin Beatrix op een troon
1. de troon bestijgen
[koning of koningin worden]
2. iemand van de troon stoten
[hem zijn macht ontnemen]
Zelfstandig naamwoord: troon
de troon
de tronen
het troontje
Gepubliceerd op 14-11-2017
troon
betekenis & definitie