Werkwoorden vervoegen
tronen
Tegenwoordige tijd tronen
Ik troon
Jij troont
troon jij?
U troont
Hij/Zij/Het troont
Wij tronen
Jullie tronen
Zij tronen
Verleden tijd van tronen
Ik troonde
Jij/U troonde
Hij/Zij/Het troonde
Wij troonden
Jullie troonden
Zij troonden
Voltooid deelwoord van tronen
getroond
Tegenwoordig deelwoord van tronen
tronend