paar - zelfstandig naamwoord
1. twee bij elkaar
♢ ik heb twee paar schoenen gekocht
1. het bruidspaar
[twee mensen die trouwen]
2. het koninklijk paar
[de koningin en haar man]
2. klein aantal
♢ we gaan een paar dagen op reis
1. zo lust ik er nog wel een paar!
[dat antwoord slaat nergens op]
2. in een paar seconden
[even]
Zelfstandig naamwoord: paar
het paar
de paren
het paartje
Synoniemen
stel
Tegenstellingen
individu, personage, persoon
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk