Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

kruis

betekenis & definitie

kruis - zelfstandig naamwoord

1. twee lijnen of balken die loodrecht op elkaar staan en elkaar snijden
♢ Christus is aan het kruis gestorven
1. een kruis slaan
[met de rechterhand een kruis in de lucht tekenen]
2. het Rode Kruis
[vereniging die slachtoffers van rampen en oorlogen helpt]
3. iemand het heilige kruis nageven
[opgelucht zijn dat hij vertrekt]
4. kruis of munt gooien
[een muntstuk laten vallen en de beslissing laten afhangen van de kant die boven komt]
2. een zware belasting of een groot probleem
♢ dat zijn kinderen niet willen deugen is een groot kruis
3. plaats waar de benen bij elkaar komen
♢ zijn broek is bij het kruis uitgescheurd
1. hij voelde zich in zijn kruis getast
[heel erg beledigd]
4. teken dat aangeeft dat een noot een halve toon hoger wordt
♢ in dit muziekstuk staan veel kruisen en mollen
5. kant van een munt waar de afbeelding van de koningin staat
♢ met het gooien van kruis of munt begonnen ze de wedstrijd

Zelfstandig naamwoord: kruis
het kruis
de kruisen
het kruisje

Synoniemen
beproeving