korten - regelmatig werkwoord
uitspraak: kor-ten
1. minder geld uitgeven
♢ ze hebben hem gekort op zijn uitkering
Regelmatig werkwoord: kor-ten
ik kort
jij/u kort
hij/zij kort
wij/zij/jullie korten
ik/jij/u/hij/zij kortte
wij/zij/jullie kortten
hij heeft gekort
de/het/een gekorte ....
Synoniemen
besparen, bezuinigen, ombuigen
Gepubliceerd op 14-11-2017
korten
betekenis & definitie