hebben - onregelmatig werkwoord
uitspraak: heb-ben
1. dat het van iemand is
♢ wij hebben een rode auto
1. je hele hebben en houden
[al je spullen]
2. hulpwerkwoord dat aangeeft dat het al gebeurd is
♢ ik heb gedroomd vannacht
3. erover praten
♢ wij moeten het over de vakantie hebben
4. dragen
♢ wat had zij aan? een groene jurk
Algemene uitdrukkingen:
1. ik wil het niet hebben
[ik wil niet dat het gebeurt]
2. daar héb je hem weer
[daar begint hij weer te zeuren]
3. hij heeft het in zijn rug
[pijn in zijn rug]
4. zij heeft iets met haar buurjongen
[ze heeft verkering met hem]
5. ik hád het niet meer
[ik kon niet meer van het lachen, de zenuwen, enz.]
Onregelmatig werkwoord: heb-ben
ik heb
jij/u hebt
hij/zij heeft
wij/zij/jullie hebben
ik/jij/u/hij/zij had
wij/zij/jullie hadden
hij heeft gehad
Synoniemen
bezitten, voorzien
Tegenstellingen
derven, missen
Gepubliceerd op 14-11-2017
hebben
betekenis & definitie