Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

hart

betekenis & definitie

hart - zelfstandig naamwoord

1. orgaan in je borst dat het bloed door je lichaam pompt
♢ de dokter zei dat haar hart regelmatig klopte
1. heb het hart niet!
[waag het niet!]
2. iemand een hart onder de riem steken
[hem moed inspreken]
3. het gaat me aan het hart
[ik vind het heel jammer]
4. met hart en ziel
[met veel inzet en overtuiging]
5. van harte
[gelukwens bij verjaardag of ander feest]
6. het hart klopte in mijn keel
[ik was erg bang]
7. iemand iets op het hart drukken
[met nadruk tegen hem zeggen]
8. het niet over je hart kunnen verkrijgen
[het alsmaar niet kunnen doen]
9. iets op je hart hebben
[ergens over willen praten, maar het niet durven]
10. je hart bij iemand uitstorten
[hem al je problemen vertellen]
11. een hart van goud hebben
[erg vriendelijk en behulpzaam zijn]
12. een klein hartje hebben
[niet veel durven]
13. er je hart aan kunnen ophalen
[er enorm van kunnen genieten]
14. hart voor de zaak hebben
[er erg je best voor doen]
15. iemand een warm hart toedragen
[hem erg aardig vinden]
16. iemand op het hart trappen
[hem pijn doen met wat je zegt]
17. het hart op de juiste plaats hebben
[graag iets voor anderen doen]
18. het hart hoog dragen
[trots zijn]
19. je hart vasthouden
[je zorgen maken over de afloop]
20. met kloppend hart
[volg angstige spanning]
21. met de hand op het hart iets beloven
[ernstig en eerlijk]
22. dat is een pak van mijn hart
[een zorg minder]
23. iets ter harte nemen
[er rekening mee houden]
24. een hart van steen hebben
[gemeen zijn, geen rekening houden met anderen]
25. geen hart hebben
[geen menselijk gevoel]
26. weinig, maar uit een goed hart
[weinig, maar ik geef het graag]
27. van je hart geen moordkuil maken
[ronduit zeggen wat je vindt en voelt]
28. een gebroken hart
[liefdesverdriet]
29. waar het hart vol van is, loopt de batterij van leeg (MS)
[wie veel over een onderwerp te melden heeft, zal daar lang over twitteren]
30. naar hartenlust
[zoveel als je wilt]
31. je hebt mijn hart gestolen
[ik ben verliefd op je]
2. centrum
♢ hij woont in het hart van de stad
3. gedachten en gevoelens van een mens
♢ in mijn hart weet ik wel dat hij gelijk heeft

Zelfstandig naamwoord: hart
het hart
de harten
het hartje

Synoniemen
binnenste, gemoed, innerlijk

Tegenstellingen
uiterlijk