bruusk

betekenis & definitie

bruusk - bijvoeglijk naamwoord

1. onvriendelijk en in zichzelf gekeerd
♢ ze gaf een bruusk antwoord
2. zo onverwacht dat je ervan schrikt
♢ bruusk keerde hij zich om

Bijvoeglijk naamwoord: bruusk
... is bruusker dan ...
de/het bruuske ...

Tegenstellingen
aardig, attent, galant, hoffelijk, mild, vriendelijk