afvaardigen - regelmatig werkwoord
uitspraak: af-vaar-di-gen
1. iemand een groep mensen laten vertegenwoordigen
♢ wij vaardigden Pim af om met de burgemeester te gaan praten
Regelmatig werkwoord: af-vaar-di-gen
ik vaardig af (... ik afvaardig)
jij/u vaardigt af (... jij afvaardigt)
hij/zij vaardigt af (... hij afvaardigt)
wij/zij/jullie vaardigen af (... wij afvaardigen)
ik/jij/u/hij/zij vaardigde af (... ik afvaardigde)
wij/zij/jullie vaardigden af (... wij afvaardigden)
hij heeft afgevaardigd
de/het/een afgevaardigde ....
Gepubliceerd op 14-11-2017
afvaardigen
betekenis & definitie