afspreken - onregelmatig werkwoord
uitspraak: af-spre-ken
1. er iets over aan elkaar beloven
♢ we spreken af dat we deze zomer samen op vakantie gaan
Onregelmatig werkwoord: af-spre-ken
ik spreek af (... ik afspreek)
jij/u spreekt af (... jij afspreekt)
hij/zij spreekt af (... hij afspreekt)
wij/zij/jullie spreken af (... wij afspreken)
ik/jij/u/hij/zij sprak af (... ik afsprak)
wij/zij/jullie spraken af (... wij afspraken)
hij heeft afgesproken
de/het/een afgesproken ....
Synoniemen
overeenkomen
Gepubliceerd op 14-11-2017
afspreken
betekenis & definitie