afspraak - zelfstandig naamwoord
uitspraak: af-spraak
1. wat je met elkaar hebt afgesproken
♢ we hebben op deze school de afspraak dat er niet wordt gepest
2. wat je met iemand hebt afgesproken
♢ mijn afspraak met de tandarts is om twee uur
3. ontmoeting die je hebt afgesproken
♢ ik heb vanavond een afspraakje met Tatiana
Zelfstandig naamwoord: af-spraak
de afspraak
de afspraken
het afspraakje
Synoniemen
akkoord, deal, overeenkomst
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk